Willems confessionaliseringspolitiek geschorst

De grote mogendheden accepteerden de afscheiding van België. Londen vond, dat de concurrentie van het Vereenigd Koninkrijk der Nederlanden te groot werd. Vooral de grote industrialisaties in de Borinage waren dreigend, vond Whitehall. Dus was het beter het rijk te splitsen, zodat de voormalige rijksdelen elkaar zouden gaan beconcurreren. Zo geschiedde. Willem zat nu met enorme kostenposten op zijn rijksbegroting die hij niet kon voldoen op korte termijn. Londen schold niets kwijt. Integendeel. Willem stortte zich daarom volledig op de Nederlandsche Handelsmaatschappij. Die had hij alle koloniale monopolies gegund in het Verre Oosten.

Het roemruchte kabinet-Kuyper

 

Die moesten winstgevend worden. Snel. Whitehall wilde de schulddelging aanstonds. Daarmee hield Willem I zich nu voornamelijk bezig. Zijn politiek was gericht op het voorkomen van het aanvragen van surcéance van betaling. Hij zag af van zijn confessionaliseringspolitiek. Hij trad zelfs voortijdig af. Toen zijn minsisters hem voorrekenden dat hij 2200 millioen Rijnlandsche gulden schuld had opgebouwd buiten de rijksbegroting om. Floris van Hall kwam het hem zeggen. De latere minister van financiën. Willem II had aan deze schuldsanering de handen vol en verder werd ook hij weer geconfronteerd met een Parijse revolte. Hij vond de roomsen een olijk volkje en gunde het ook wel wat. Willem III had alleen maar belangstelling voor wijntje, trijntje en soldaatje spelen.

Zijn kabinetten waren geobsedeerd door het koloniale vraagstuk in het Verre Oosten: hoe de immense Archipel in vredesnaam te behouden voor het staatje van de derde rang dat Nederland na de afscheiding was? En verder bleek Pruisen onverwacht militair dreigend. Het scheen trek te hebben in annexering van het dwergstaatje aan de Noordzee. Neen, van een conceptuele confessionaliseringspolitiek door de kroon kon voorshands geen sprake zijn. Hoefde ook niet. Er was een bevlogen dominee, Abraham Kuyper, en die had daar wel een idee van. Maar die vond dat een protestantse pressiegroep daarbij leidend moest zijn. Niet de kroon. Zoals bij de Synode van Dordrecht in 1618 ook het geval was geweest.

Het benarde roomse bisschoppencollege onder Zwijsen mét caricatuur-Kuyper

Leerstelligheden waren geen staatsaangelegenheid. Dat was hij met Thorbecke eens. Maar met hele andere gronden en doelen. Zocht de liberale voorman het in een christendom boven geloofsverdeeldheid dat wellicht staatsondersteuning kon verdienen, Abraham wilde een christelijk volksdeel dat de regeringsteugels zou vatten en daartoe dogmatische opvoeding behoefde. Dat zette de toon voor een nieuwe confessionaliseringspolitiek aan te vatten door een politieke partij. De Anti-Revolutionaire Partij. Die zou de regeringsmacht moeten verkrijgen via verkiezingen. Dan zou deze politiek aangevat kunnen worden. Moest het zijn, in coalitie met de rooms-katholieken. Die deugden wel niet, maar ze hadden veel zetels in de kamer en waren makkelijk tam en plat te krijgen, want erg zelfbewust waren ze niet. De partij zou ter dege moeten zorgen dat de staat deze confessionalisering op gereformeerde grondslag zou faciliteren en subsidiëren.

Maar de samenstelling van de grondslag, dat was geen zaak van de staat. Het zou moeten beginnen met totale gelijkstelling van protestants lager onderwijs met openbaar onderwijs op het punt van de financiële ondersteuning. Was dat bereikt, dan konden via dat onderwijs ook vergelijkbare eisen worden gesteld voor middelbaar en voorbereidend onderwijs en hoger onderwijs, ook aan polytechnische scholen. Dat was de marsroute. Die werd krachtig ingezet toen het kabinet-Kuyper aantrad. Voortaan was de Antirevolutionaire Partij in dit opzicht leidend. Ook al had ze niet zoveel zetels. Ze beheerste het confessionaliteitsthema volledig. Via de onderwijsregelingen, meestal vervat in algemene maatregelen van bestuur. Ze speelde de katholieken eigenlijk weg, ook al waren ze getalsmatig verre in de meerderheid bij regeringscoalities.

Deze mars werd voortgezet tot aan 1946. Persistente confessionalisering van het publieke domein. Via de omweg van het onderwijs. Niet rechtstreeks, zoals Willem I had gewild. De deconfessionaliseringstendenz die de neoliberale kabinetten-Rutte inzetten gaat in tegen die collaterale confessionalisering door het onderwijs. Zij is daaraan anti-thetisch. Ze zal pas op langere duur echt merkbaar worden in het openbaar domein. Er is geen wetsbesluit nodig dat haar inzet, want ze bestrijkt steeds segmenten uit dat onderwijs en daaraan verbonden instellingen zoals de inrichtingen die onderwijzers en leraars opleiden. Die segmenten zijn verspreid over de verschillende rijksbegrotingen van de departementen en zijn vaak gecamoufleerd. Zoals die betreffende het cursorisch agrarisch onderwijs. Dat valt dus niet op. Daarom zal het effectief zijn. Een weg terug zal niet bestaan.