Wijziging op wijziging: onrust in de sector

De regering erkende dat de Interimwet een noodmaatregel was. Zij moest ingrijpen onder druk van Brussel dat oordeelde dat het meststoffenoverschot in Nederland de pan uit swingde. De wet was daarom in korte tijd in elkaar gezet. Dat ze gebreken had loochende de regering niet. Maar nood brak wetten. Brak nood ook hogere rechtsbeginselen?  Was de nood nu zo acuut dat de beginselen ten grondslag liggend aan het Algemeen Deel niet in acht genomen kónden worden? Waaruit bestond deze imminente nood dan precies? De regering, oordeelde de Tweede Kamer kon echt niet volstaan met de verwijzing naar de superheffing. Die had betrekking op het beteugelen van de melkplas die binnen de gemeenschappelijke rechtsruimte was ontstaan. Die had niets te maken met de bodemverontreinigingen waar in de Interimwet steeds sprake was.

De plas was al jaren groeiende, daar was steeds voor gewaarschuwd, ze was onwenselijk maar ze bedreigde niet ineens de Nederlandse ecologie. Ze kon eigenlijk zelfs niet gelden als aanleiding voor deze ingrijpende regelgeving. Bovendien leek het er steeds meer op dat de regering eigenlijk geen duidelijk zicht had op de stikstof- en fosfaatuitstoot over alle agrarische segmenten. Ze gaf toe dat bij die uitstoot ook het intensief gebruik van kunstmest een rol speelde. En die kunstmatige stof had al helemaal niets te maken met de intensieve varkenshouderijen waar de regering het steeds maar over wilde hebben. Zij stelde bovendien een gefaseerde strategie  in het vooruitzicht waartoe de Interimwet een inleiding zou zijn.

Wat waren dan precies die fases? Wat voor wetten had de regering nog méér in voorbereiding? Kon ze die niet in één programma aan de volksvertegenwoordiging voorleggen? Welke rekeneenheden bezigde zij nu precies bij het begroten van de uitstoot? Wie had ze bedacht en waarom? De regering bleef in het vage. Ze zegde alleen toe dat er een uitgewogen wet zou komen over de volle breedte van de meststoffenproblematiek en verder dat de strafrechtelijke beginselen bij de bestrijding ervan nauwkeurig in kaart zouden worden gebracht. Er werd beloofd dat er een integraal meststoffenbeleid zou worden ontwikkeld met een bijbehorend handhavingsarsenaal, over de volle breedte van het ecologisch probleemveld. Want daar ging het kennelijk toch om: de integriteit van de ecologie. Binnen Nederland. Dat was een beschermenswaardig publiek rechtsgoed. Het was eigenlijk iets nieuws, dus de regering moest zich over de juiste aanpak bezinnen. Daarbij zou het strafrecht handhavingsinstrumenten moeten bieden. Waarom dat zo was, daarvoor werden geen overtuigende rechtspolitieke argumenten gegeven. Maar er zou een universele Meststoffenwet komen.

In afwachting zou er geëxperimenteerd moeten worden. Boeren zouden een meststoffenboekhouding moeten bijhouden en ze zouden daarbij contrôles moeten gedogen van de AID. Er zou een Mineralenaangiften-systeem komen. Voor de hele sector. Deze plichten zouden allemaal strafrechtelijk gesanctioneerd moeten worden, er zat niet veel anders op. In 1987 kwam er een Meststoffenwet. Maar die bleek, niettegenstaande toezeggingen van het kabinet, behept met dezelfde disconnecties met het commune strafrecht als de Interimwet. En Brussel vond verder dat ze helemáál niet kon gelden als nationale implementatiewet van het door de Europese Gemeenschap voorgestane nitraat- fosfaat- en stikstofbeleid. De ministeriele verordeningen buitelden over elkaar heen en ook de bijbehorende uitvoeringsbesluiten, die steeds weer termen gebruikten in woordluid identiek aan de voorgaande, maar niet in de onderliggende rekenmethodes die ook steeds weer wijzigden. De sector had best reden tot klagen.

Het departement besloot nu tot de zonderlinge kunstgreep de heer Walsweer steeds ter strafzittingen te doen compareren om uit te leggen wat de wetgever eigenlijk had bedoeld op het moment dat de AID de misdrijven en overtredingen had vastgesteld. Dat was ook nodig, want de opsteller van het Mineralenaangifte-systeem had duidelijk alleen gedacht aan melkveehouders. Maar het werd bij analogie ook maar toegepast op de intensieve varkens- en pluimveehouderij. Maar als het handhavingssysteem onderworpen was aan het legaliteitsbeginsel neergelegd in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht, dan was die buitenwettelijke analogie toch verboden? Aldus veel economische politierechters die ook mij die vraag stelden. Die ik bevestigend moest beantwoorden. Het systeem was onnauwkeurig, maar leidde tot de oplegging van hoge boetes. Echt straffen in de zin van artikel 6 van het Europese Mensenrechtenverdrag. Dat verdrag schreef voor deze strafopleggingen voor dat ze moesten steunen op een wet in formele zin, een nationale publieke regeling. Niet op een aanvullend ambtelijk advies. En was het niet zo dat het wettelijk systeem duidelijk moest zijn uit de formele en publiek toegankelijke regelgeving zelf? Niet uit hoofde van aanvullende colleges van een departementsambtenaar, hoe deskundig deze wellicht ook was? Dat vond ik óók. Walsweer vond mij niet echt aardig. Dat begreep ik best.