Vroom, gewillig zijn ons ons streven

Het krachtig marcherend schoollied bestond uit twee teksten die gelijktijdig, min of meer contrapuntisch, tegen elkaar ingezongen moesten worden door onderscheidenlijk de jongens en de meisjes. De eersten stonden onder patronaat van Sint Joris. Ze heetten Joristen.  De tweeden onder die van Sinte Catharina van Alexandrië, tevens de patronesse van de stadsparochie. Men noemde hen Catharinettes. Eindhoven wijdde haar in de vroege middeleeuwen al een fortificatiekerkje toe. Later kwam daar een zware lage transeptkerk met dubbel koor die in 1809 zo ongeveer op instorten stond.  Daar in de plaats van was in 1860 een indrukwekkende basilicale kerk gebouwd met twee torens die subtiel van elkaar verschilden, maar tezamen een harmonische verticale streving symboliseerden. Piet Cuypers van Roermond was er de architect van.

Deze Catharinettes zongen: “Ons is Sint-Cathrien als symbool gegeven, Dochter van ’t aloud Brabantsch Volk/ Vroom, gewillig zijn is ons eerste streven, Brabantsch bloei is in ons vertolkt.” Daarna volgen nog extatisch jubelende strofen. Er werd door het schoolorkest machtig bij gebazuind, gepaukt en getrompet, als het even kon. Het was overduidelijk een strijdlied, dat opriep tot strijd tegen een wereldmonster en dat de leerlingen verplichtte tot het wreken van eeuwen voor Brabant. Natuurlijk begreep niemand er een moer van. De jongens keken hun ogen uit op de Catharinettes,  want die zagen ze doorgaans nooit in het wild. Ze konden waargenomen worden, kortstondig, als men de verboden uitgang nam aan de Tollenslaan, maar meestal zat dat niet glad. De twee moderatores-geestelijken fietsen rondjes om Joristen te betrappen op deze route. De conrector berispte nadien, legde straffen op en zond een groene kaart naar de ouders, aanmanend de telg te tuchtigen.

Na 1968 was dat echter ineens niet meer aan de orde. De Catharinettes waren niet alleen publiekelijk zichtbaar, maar droegen uittartende minirokjes met hoge dijlaarzen, giechelden niet zedig en besmuikt met nedergeslagen wimpers, doch gilden scabreuze teksten die weinig meer aan de romantiek van weleer overlieten. Mijn broer Frans wist er wel raad mee. Hij leek dan ook op John Lennon, de mooiste beatle uit het betoverende viertallig groepje uit Liverpool dat veel zong over love en de daarmee verbonden sensaties. Moeder was onder de indruk van haar spruit en stond hem bij uitzondering toe zelf kleding naar keuze te verschaffen. Hij voorzag zich van bordeelsluipers in bruine suède, een smalheupig jasje met korte hoge schouders en een hyperstrakke broek die de meisjes duidelijk liet blijken dat de inzittende van wanten wist. Het was, dat gaf ook het gezinshoofd toe, een lucratieve investering want sedertdien belden herten van meiden aan de voordeur aan om zo te zeggen in rotten van drie.

Jammer, dat Frans nu zo druk was deswege dat er voor differentiaalrekenen weinig tijd meer over bleef. Ook balanslezen schoot er bij in. Hij moest daarom de HBS de rug toekeren. Maar lijden deed hij daaronder niet zichtbaar. De meiden waren ook veel te mooi en te willig, dat stelde zelfs het hoofd van het gezin gehinderd vast. En hij had er waarachtig kijk op. Jammer dat ze niet bereid waren om naar zijn krokodillen te komen kijken. Frans nam deze fraaie meiden aanvankelijk mee naar de tapperij Guus Geluk in Gestel, waar hij de show als John Lennon stal en daarna ook naar De Effenaar. Ik mocht wel mee, maar hij introduceerde mij – uiteraard zonder dat ik dat wist – als een dwangverpleegde uit de Rijkspsychiatrische Inrichting aan de Boschdijk. Ik mocht ambulant onder surveillance van John Lennon zonder spanlaken een biertje komen drinken, maar de verplegers bleven in de buurt. Op commando van John zouden ze mij fluks platspuiten en afvoeren. Aangezien John een beduidend geestelijk overwicht had, zou het allemaal wel loslopen, mits ik niet tegengesproken werd. Ik merkte dan ook dat er ruim baan werd gemaakt aan de drukbeklante tap van Guus Geluk. Daardoor kreeg ik een wat verkeerde indruk van deze wereld van het uitgaanswezen en tevens over mijn eigen sociale vermogens. Maar John kon veel hebben. Dat was een troost.