Vrede van Westfalen 1648

Bij de Vrede van Westfalen werd door de grote mogendheden van dat moment een westelijk Europees machtsevenwicht gevestigd. Die mogendheden waren vooral Frankrijk, Engeland, Nederland en Spanje. Ze trachtten de macht van het Heilig Roomse Rijk van de Teutoonse Naties in Centraal Europa te verbrokkelen. Frankrijk had er belang bij dat dat Rijk uiteen viel in kleine staatjes die ook tezamen geen deuk in een pak boter konden slaan. Frankrijk zag nog steeds in het Oostelijk Rijk, dat bij het verdelingsverdrag van Verdun van 843 was ontstaan, een erfvijand. Vandaar de behoefte aan versplintering. Oostenrijk werd sterk verkleind en naar het oosten opgeschoven. Duitsland, de romp van het middeleeuwse keizerrijk van de Teutoonse naties,  werd opgedeeld in dwergstaatjes die vaak hun eigen broek niet op konden houden. Ze hadden vaak onderling godsdienstige conflicten. Die werden door de mogendheden in gang gehouden. Parijs zag dat graag.  Dan zou koninklijk Frankrijk verder zijn gang kunnen gaan.

De verdeling van Europa in kleinere staatjes bij de Vrede van Westfalen 1648

Daarom had het er belang bij dat de protestantse naties erkend zouden worden – waaronder Nederland – die ieder voor zich en afzonderlijk een publiekrechtelijke confessionaliseringspolitiek zouden opzetten. Ze zouden daardoor kwetsbaar worden, niet makkelijk met elkaar handelsverdragen kunnen sluiten en zéker geen gemeenschappelijke defensiepolitiek kunnen voeren. Frankrijk zou dan makkelijk de hegemonie kunnen pakken. Het had geen oorlogsvloot, dus Engeland dacht dat het van dat Franse leiderschap geen last zou kunnen hebben. Dat bleek misgegokt.

Voor Nederland was het alles bij elkaar als maritieme mogendheid een mazzel dat Frankrijk, Engeland en Zweden met elkaar ruzie bleven zoeken. Het kon nu intern zijn gang gaan. Het erkende de Hervormde Kerk wel als heersend in  Zeeland en Holland. Het gaf aan die organisatie een confessionaliseringsmonopolie in de andere gewesten. Maar het erkende die kerk niet als staatskerk. Geen denken aan. Dan zouden de dominees vanaf de kansel gaan dicteren hoe de algemene politiek moest zijn van Nederland. Daar hadden de bestuurders, die nogal naast de pot piesten en corrupt waren dat het hoestte, geen zin in. Die zouden vanaf de preekstoel te kakken gezet worden . Hun private leven zou daar openlijk gefileerd worden met allerlei aansprekende illustraties.

Verder wilden die dominees natuurlijk dat de katholieken eigenlijk gereduceerd zouden worden tot tweederangs burgers. Dat zagen de regenten, die vaak katholiek bleven, ook niet zitten. Katholieken hadden van oudsher via Spanje en Portugal prachtige handelsbetrekkingen tot diep in het Verre Oosten. Daar hadden ze handelsfactorijen die gunstig bekend stonden via de katholieke missiestaties. Daar wilden de regenten hun graantje van meepikken. Dus: in het belang van ’s lands economie kwam er eigenlijk geen nationale confessionaliseringspolitiek tot stand. Ook niet in Zeeuws Vlaanderen, Brabant en de Limburgse enclaves rondom de Maas die bij de Westfaalse Vrede waren  toegescheiden aan Holland.

De goedkeuring van de vredes te Münster bij eed of belofte door de gezanten

Dat gaf aan de Raad van State de opdracht deze gewesten te beheren op basis van een huishouding van batige sloten: de Staten van Holland wilden niet aan dit soort wingewesten verliezen. De Raad van State vond wel goed, als beheersorgaan, dat dominees vertrokken naar deze oorden. Maar ze moesten zich toch gedeisd houden: voeren de dominees te zeer uit vanaf de preekstoel tegen de katholieken en veroorzaakten ze hommeles, dan werden ze teruggeroepen. Veel lijn zat er verder niet in het religieuze beleid van de Raad van State. Hij besliste op requesten om de katholieken eens flink aan te pakken laat en meestal afwijzend.

De Raad liet soms toe dat de protestanten katholieke kerken overnamen. Maar dan moesten die protestanten daar wél om vragen. En dan moesten ze garanties geven voor het onderhoud. Hij gaf soms permissie om de onderhoudskosten ervan te verhalen op de katholieken, maar scheutig was die Raad er niet mee. En dat gold ook voor het kerkhofbeheer en dat betreffende voormalige kloosters. Vervolging om geloofszaken wilde die Raad verder niet hebben. Soms deden steden dat toch, op drijven van een stadse dominee, maar dan kreeg die stad er van langs van de Raad. Halen en brengen was de leuze. Iedereen moest maar zien dat hij op zijn wijze zalig werd, als dat maar niet te fanatiek gedaan werd. In zoverre loopt de de-christianiseringspolitiek van de kabinetten-Rutte daarmede geheel in lijn.