Verstek en de complementariteit

De Ad Hoc-commissie die in 1993 op voorstel van Trinidad Tobago weer op ambtelijk niveau ging vergaderen over de totstandkoming van een universeel strafhof dat rechtsmacht zou mogen uitoefenen over misdrijven gericht tegen de supranationale rechtsorde als zodanig, sloot aan bij een eindrapport van de VN-International Law Commission van 1947 gewijd aan de doelstellingen van een dergelijk hof, het door dat hof toe te passen materiële strafrecht en het strafprocesrecht. Daarin legde die Commissie de uitgangspunten van een concept-ontwerp aan de Algemene Vergadering voor. Het was overduidelijk dat de Commissie een aanzet wilde leveren. De Verenigde Naties waren brandnieuw.

De supranationale organisatie wilde de ernstige fouten die door de grote mogendheden in het interbellum waren gemaakt jegens de Volkenbond definiëren om ze daardoor des te beter te kunnen vermijden. En ze wilde ook de defecten van die Bond definiëren, met hetzelfde oogmerk. Niet alleen de Bond had onverstandig geopereerd door steeds maar belangrijke beslissingen voor zich uit te schuiven bij gebrek aan eigenstandige doorzettingsmacht. De grote mogendheden die de Bond hadden gesticht hadden zich daar óók aan bezondigd. Maar thans, in het vooraanloopveld naar de voltooiing van de gloednieuwe supranationale organisatie, waren er tóch twee belangrijke jurisprudentiële precedenten die de Commissie zoveel mogelijk wilde exploiteren.

Dat waren de verdragsmatige oprichting van het Internationaal Militair Tribunaal te Neurenberg op de eerste plaats. Later kwam de stichting van een Militair Tribunaal te Tokio er nog bij. Die zou de Neurenbergse precedenten overigens moeten volgen. Men wilde aan geallieerde zijde geen jurisdictieconflicten en ook geen divergerende jurisprudentie. Dat Neurenbergse tribunaal was op dat moment voortvarend bezig. Dag in dag uit werd de mondiale publieke opinie erop gericht. Journalisten uit de verschillende rechtstradities over de continenten probeerden in kaart te brengen volgens welke bebakeningen deze supranationale rechters die dat Tribunaal bemensden hun routes volgden. De eerste was, dat de rechters pas een onderzoek ter terechtzitting onherroepelijk wilden afsluiten met een voor tenuitvoerlegging vatbare eindbeslissing – waaronder óók een buitenvervolgingstelling, een niet-ontvankelijkheid, een onbevoegdheid, een ontslag van alle rechtsvervolging of een vrijspraak – als de persoon van de vervolgde naar identiteit en plaats getraceerd was, ter zitting bevraagd had kunnen worden over zijn positie ten aanzien van de tenlastelegging en zijn toerekenbaarheid in principe vastgesteld had kunnen worden.

In beginsel hield dat in, dat die vervolgde of beklaagde fysiek ter terechtzitting aanwezig was en dat geen twijfel kon bestaan over zijn identiteit. De organisatie van het regeringsstelsel, dat van de defensieapparaten, de inbedding van politieke partij-instellingen binnen het bestuursapparaat en hun onderlinge competenties waren de grotendeels Angelsaksisch georiënteerde rechters bij de opening van de procedures overduidelijk grosso modo onbekend. Dat was geen wonder. Het staatshoofd van Groot-Duitsland had het daarop ook toegelegd, lang voordat de Tweede Oorlog geacht werd begonnen te zijn. Het heeft lang geduurd voordat de rechters op dit punt bereid waren onderling van dezelfde standpunten uit te gaan. Zoals: dat de Waffen-SS geen echt openbaar leger was geweest en niet geacht kon worden in het statelijk zwaardmonopolie te delen. En dat evenmin de NSDAP, de Nazipartij van Hitler, geacht kon worden een staatsorgaan te zijn. Ook al had die een machtsbereik binnen het Groot-Duits-staatsverband dat verrassend veel leek op dat van een soevereine staat.

De Russische rechter wilde er niet aan: hij was gewend dat de Communistische Partij in zijn Sovjetstaat de soevereiniteit, intern en extern, in alle aspecten aan zich getrokken had en dat paradigma wilde hij op de Waffen-SS en de NSDAP zondermeer toepassen, onder meer met het oogmerk Wehrmacht en Waffen-SS rechtstreeks te kunnen kwalificeren als misdadige organisaties, waarvan het lidmaatschap zelf al een misdrijf was gericht tegen de supranationale rechtsorde. De Angelsaksen wilden in dit opzicht beslist onderscheid maken tussen Volk, Natie, Rijk en Partij. Maar daaraan had Stalin eigenlijk volkomen maling. Maar Stalin had óók maling aan de poppenkast van een Angelsaksische openbare terechtzitting. In Jalta, waarin voor het eerst de geopolitieke invloedssferen van de overwinnende grote mogendheden werden gedelinieerd wilde Stalin grootmoedig zijn jegens Franklin Delano Roosevelt. Zijn vriend was hij niet.

Maar hij meende hem te kunnen manipuleren. Daarin vergiste hij zich niet. Als Roosevelt dan met alle geweld een Angelsaksisch adversarial system wilde ter berechting van de oorlogsmisdadigers die samendrumden in een dock in een rechtszaal, waarom dan ook niet? Als Stalins pretenties ten laste van Griekenland dan maar  verzilverd werden. Tot die schikking bleek Roosevelt genegen. Onder meer. Als, god mag weten waarom, de beklaagden in persoon aanwezig moesten zijn bij het uitroepen van hun zaak, vooruit dan maar, aldus Stalin. Uitzonderingen moesten er wel kunnen zijn. Dat gaf Roosevelt dan ook maar toe. Dus: in beginsel géén verstekrecht. Verder zou het Tribunaal alleen moeten beslissen, als de eindgewijsden ook effectief tenuitvoergelegd zouden kunnen worden. De rechtsmacht zou effectief uitgeoefend moeten worden, waarbij de onmiskenbare afschuwwekkendheid van de feiten – the unchallengeable heinousness of the crimes – incarnaat vergolden zou worden. Op supranationaal niveau. Op grote oorlogsmisdadigers. Aan den lijve. Door ophanging. Zo deed men dat in Moskovië. Dus ook te Neurenberg. Dat ware het parool. Kleiner grut zou nationaal berecht en afgedaan moeten worden. Dat is de complementariteitsregel.