Vermarkting van de vaderlandse geschiedenis

Fruin bracht deze heilsgeschiedenis van het Nederlandse, dus uitverkoren, volk niet écht onder de mensen. Daar was zijn proza te afstandelijk, afgepast en te klassiek voor, met allerlei citaten uit het onvergankelijk Latijn. Maar hij drong goed door tot de elite. Die vernam dat het Nederlandse regentendom altijd al doortrokken was van voortreffelijke eigenschappen. Spaarzaamheid, ondernemingslust, hoge moraliteit, godsbesef, planmatigheid, bekommernis om de natie. Afkeer van ostentatieve praal, geen eigendunkelijkheid, bereidheid afgewogen risico’s te nemen en investeringen te doen op lange termijn. Fruin verzekerde deze burgerlijke elite dat ze voortreffelijk was.

PJ Blok

Zij had de Nederlandse volksaard tot wasdom gebracht en intuïtief slechts dát ondernomen wat strekte tot borging van de staatszelfstandigheid. Aangezien iedereen graag hoort, dat hij voortreffelijk is, liep de elite dus met Fruin weg. Hij gold als een eminent historicus. Fruin gaf weer, naar Von Ranke, de grote Duitse nationale historicus, hoe het werkelijk geweest was. En dat die werkelijkheid alleen kon bestaan onder de schutse van Oranje. Met wie die elite een eeuwigdurend oud-testamentisch verbond had gesloten. Andere universiteiten dan de Leidse zagen dus uiteindelijk in, dat ze ook dergelijke leerstoelen moesten inrichten, aanvankelijk ingebed in de faculteit der letteren.

Johan Huizinga

En zo kwamen meerdere archivarissen tot een professorale status, zoals Blok en Colenbrander, die alle een nieuwe dimensie toevoegden aan de geschiedenis van de Lage Landen. Binnen de vaargeulen die Fruin bebakend had. Dat wel. De buitenboei was steeds het flikkerlicht Oranje. Petrus Blok nam zich voor het nationale volksbewustzijn te versterken via het sprekend verleden. Maar, anders dan Fruin, kon hij zich niet goed losmaken van de archiefstukken en oorkonden waar hij door heen moest ploeteren. Hij kwam nooit tot een voortgezet leerstellig proza dat ook nog eens vloeiend liep, zoals Fruin dat kon. Hij schreef enige alinea’s en verviel dan tot de uitvoerige citaten uit een oorkonde, een familiale brief van een adellijk persoon, een stichtingsacte of een verdragstekst.

In de oorspronkelijke taal en het jargon uit het desbetreffend tijdsvak. Dat de lezer van destijds, óók de elite, nu eenmaal niet vaardig was. Zijn boeken zijn nu nauwelijks te lezen. De tekst loopt niet lekker. Het gaat niet om een eventuele barokke of uitwaaierende wijze van taligheid. Nee, Blok kon gewoon echt niet schrijven. Maar dat maakte hem juist púúr wetenschappelijk in de ogen van zijn tijdsgenoten. Het was saai, het was vervelend, er zat nauwelijks vaart en lijn in. Dus dat moest wel echte geleerdheid zijn. Daarom sloeg Blok tóch helemaal aan.

Robert Fruin

Hij vermarkte de vaderlandse geschiedenis omdat zijn versie letterlijk niet te vreten was. Anderen volgden hem daarom graag na. Hoe moeilijker leesbaar, hoe onsamenhangender, des te academischer. En tegen een professor die zó schreef keek men extra op. Daarom kreeg hij navolging. Philipp Molhuysen, Izaäk Gosses, ja, zelfs Troelstra, de Friese volksdichter en socialistische bard, trachtten hem te imiteren. Bij Herman Colenbrander was het even zo. Die kon nu helemaal niet tot een eigen samenvattende stijl komen. Die bleef daarom steken in eindeloze reeksen bronnenuitgaven zonder innerlijke consistentie.  Een vaderlandsche epische geschiedschrijving zat gewoonweg niet in de pen van Colenbrander. Hij bleef steken in verhakkelde opstellen. Prachtig vonden de leden van het denkend deel der natie dat.

Colenbrander

Maar soms moest Colenbrander toch een soort visionaire voordracht geven. Hij placht dan stiekem klakkeloos aan te sluiten bij meer dichterlijke types. Die niet iedereen kende. Uiteindelijk verviel hij tot plagiaat in 1933 met een uitbundige voordracht over Willem van Oranje in 1933. Die had hij, bijna één op één, overgeschreven van Henri Pirenne de Belgische nationale geschiedschrijver, die zich erop toe lei aan te geven dat het hertogdom Brabant eigenlijk altijd de kern was geweest van de Lage Landen, de Neder-Landen, en dat alleen de Belgen de grondtoon van het Neder-Lands Volkskarakter wisten te raken. Daarvan had Colenbrander wél geabstraheerd. Dat kon hij in zijn nationale feestrede in de Utrechtse Dom natuurlijk niet zeggen. Wilhelmina zat onder zijn auditorium rondom de kansel. Maar Colenbrander viel toch flink door de mand op aangeven van voze concurrenten zoals Geyl, Huizinga en waarachtig Jan Romein. Het discrediteerde het vak een tijdje.