Vaders eten alles op

Bij het avondeten bleek steeds dat de kostwinner chronisch benauwd was tekort te komen. Hij tastte als eerste toe bij de diverse gerechten en ronden. Maar ook dan blééf het een punt van voortdurende zorg dat hij ten derde male zich zou kunnen bedienen van het geserveerde vlees. Waren er bijzondere delicatessen, dan had een vader de eerste uitgebreide keuze. Dat gold natuurlijk evenzeer voor het broodbeleg. Ik zat ter rechterzijde van deze vader, die ook een serie aanscherpende middelen als maggi, aromats, kruiden en mosterds in slagorde voor zich had staan. Hij bunkerde met krachtige kaakbewegingen, zwetend malend en spiedend of iemand soms illegaal een bord bijhield om voortijdig een spijs te betrekken. Smakken, boeren, spetten en spoegen waren daarbij de kostwinner van rechtswege toegestaan.

Ik besloot mitsdien later, als ik groot zou zijn, óók een vader te worden. Gebrek zou ik dan beslist niet lijden bij aanvoer uit de onuitputtelijke voorraden van cafetaria Pejoco. Toen de meester in de tweede klas van de Sint Willibrordusschool rondvraag deed doen wat ieder van zijn jongenspupillen later hoopte te worden, gaf ik te kennen dat ik een vader wilde worden. Dat verbaasde de meester en noodde tot kritische reflectie. Hij vroeg nadere toelichting. Die gaf ik omstandig, waarop de ganse vijftigkoppige klas in bulderend gelach uitbarstte. Ik mocht daarna bij het schoolhoofd mijn beroepskeuze nader toelichten. Deze hoorde mij zorgelijk aan. En kwam nadien op huisbezoek bij ons aan de Zeelsterstraat. Het kwam de verhouding tussen mij en beide ouders niet direct ten goede.

Vader had in die tijd twee kaaimannen en een verongelijkte alligator aangeschaft die rondploeterden in een veel te klein paludarium in de voorkamer, waar ook het bureau stond van het gezinshoofd en een reeks van stempels, gevat in een standaardhouder, een brievenweegschaal en twee bakelieten telefoons. De bovenmeester keek er bepaald van op. “Wat doet die vader van jou eigenlijk?” vroeg hij mij later bij het betreden van de school. Maar daarop wist ik geen nader bescheid, want vader zijn leek mij al een dagvulling. Dat vond mijn verwekker evenzeer. Hij duidde het mijn moeder bepaald euvel, dat ik mijn plaats in de hiërarchie niet scheen te weten. Ik had de meester ook verteld dat mijn vader zich placht op te houden bij boeren in hun keukens en dan volgetankt met brandenwijn huiswaarts keerde om een diepe schier bodemloze slaap te plegen op de trijpen bank. Dat deden de andere vaders, die glasblazer waren bij de grote lampenfirma die Eindhoven regeerde, mijn vader niet na. Zij kregen, vernam ik, van hun eega’s “traktement” waarvan zij de pilsjes moesten betalen die zij genoten in het café tegenover de parochiële Teresiakerk. En soms hun lidmaatschap van de billiardvereniging.

Daaraan wenste mijn vader zich niet te onderwerpen. Dat was een zinloze bestedingsbeperking opgelegd aan een nijver persoon die onbeperkte geldsmiddelen nodig had om zich door het leven te slaan. Mijn moeder dacht daar bepaald anders over. Maar tevergeefs. Mijn verwekker had destijds recht op cumulatieve provisies die verbonden waren aan zijn agentschappen en die besteedde hij uitstedig aan zijn in tal en last toenemende hobbies. Hoeveel dat bedrag was, werd niet duidelijk gemaakt. Al drong mijn moeder daarop bewogen aan. Maar zij gaf dat toch alleen maar uit aan haar kinderen, die niet nalieten nodeloos te groeien, schoenen te verslijten en uit nette jasjes te barsten. Wanneer wij geacht werden na zevenen ter nachtrust te tijgen op de eerste verdieping braken daarover avondlijke, met schelle stem gesproken, palavers uit in die voorkamer met die reptielen en het inmiddels aangeschafte enorme aquarium vol tropische roofvissen. Mijn vader argumenteerde met donkere stem, erop wijzend dat die zoontjes van moeder geen soort van investering opleverden. Dat lichtte hij illustratief toe. Er was geen speld tussen te krijgen. Daarom ging mijn moeder maar weer eens naar Rotterdam. Niet, dat dat hielp.