Toxisch prestige

De Eiffeltoren ontving op 5 november 1918 een uiterst merkwaardig ongecodeerd bericht van het Duitse Opperbevel te Spa. Zie mijn blog van 7 november 2021. Daarin werd ronduit gevraagd door deze instantie om een wapenstilstand. En de voorwaarden waaronder deze kon intreden. Dat was een actie van de feitelijke opperbevelvoerder, Eerste Kwartiermeester-generaal Gröner. Zijn superieur was weliswaar generaal-veldmaarschalk Hindenburg. Die liet eigenlijk de bevelvoering aan het westelijk front over aan Gröner. Dat was niets nieuws. Dat had Hindenburg ook gedaan bij Gröners voorganger Ludendorff. Hindenburg kon eigenlijk het opperbevel niet aan, maar hij was nu eenmaal van beproefde oude Duitse adel. Hindenburg moest er niet aan denken dat hij zijn Keizer geen Endsieg meer kon garanderen. Hij had Wilhelm steeds het tegenovergestelde beloofd.

Hindenburg was in november in staat van totale apathie nadat hij er kennis van had genomen dat rijkskanselier Van Baden aftreden van de Keizer in overweging was gaan nemen. Van Baden meende dat Wilson daarop rechtstreeks aanstuurde. Dat was niet het geval: ook Wilson wist niet wat te doen met het monopolie tot onderhandelen met de Duitsers dat hij zomaar ineens van de Zwitserse gezant kreeg toegeworpen. Hij keek alleen naar de electorale winsten die hij met dat privilege zou kunnen boeken. Hij was politicus. Een slechte. Maar toch. Gröner kreeg nu de vrije teugel binnen het Opperbevel. Hij zag in, dat de burgerregering in Berlijn het voortouw dreigde te nemen bij iets wat zou moeten leiden tot een wapenstilstand. Hij vond dat de militairen dan hoorden te doen: zo’n stilstand was immers een militaire logistieke operatie.

De linietroepen zouden gelijktijdig het vuren moeten staken, zij zouden afwachtingsopstellingen moeten innemen en materiaal naar achteren moeten brengen. Dat hing af van de delineatie van de bestandslijnen. Daarna zouden eerst gewonden naar achter de loopgraven moeten worden gebracht waar ambulancetreinen klaar moesten staan. Dat kon je niet aan Van Baden overlaten. Wat wist hij daarvan?  Verder werd ook Gröner bereden door de vrees dat Van Baden de schuld zou geven aan het Opperbevel van de strategisch niet echt rooskleurige situatie van het westelijk Veldleger. Dat stond nog wel in versterkte stellingen, maar die lagen veel ongunstiger dan die welke in maar 1918 waren verlaten voor het laatste wanhoopsoffensief van Ludendorff. Dan had Gröner het straks nog allemaal gedaan óók. Daar voelde Gröner niets voor. Hij lag  als Württemberger toch al niet best bij de Pruisische opperofficieren die vonden dat hij geniepig meegewerkt had aan het wippen van hun zo gevenereerde Ludendorff die als een eerloze schelm door de Keizer het bos in gestuurd was.

Gröner zag als enig middel om die blaam te verleggen in de schoot van de burgerregering om zelf het initiatief te nemen bij de wapenstilstand — waar noch Van Baden noch Wilson enig inhoudelijk benul van hadden als inleidende overeenkomst. Vandaar dat ongecodeerde bericht. Waar Berlijn niets van wist. Het kwam na veel omwegen bij Foch terecht. Die keek er van op. Hij had nimmer kunnen denken dat het Duitse Veldleger echt aan het eind van zijn Latijn was. Hij was juist beducht voor een implosie van zijn eigen troepen. Daar waren symptomen genoeg voor. Foch, ook wetend dat een wapenstilstand militair-technische toebereidselen vereist, ook aan zijn zijde, begon meteen uiterst ingewikkelde randvoorwaarden te stellen, gericht tot militairen. Aan beide zijden. Als de Duitsers terugtrokken moesten de Fransen kunnen nadringen. Maar Foch betwijfelde of ze dat zouden kunnen. Hij dacht daarom maar eerst een flink hoog van de toren te blazen. Dan zouden de Duitsers wel schrikken en om bedenktijd vragen.

Uitstel had ook Foch nodig. Hij was volkomen overdonderd. Hij wist dat hij geen blanco-mandaat had van de politieke leiding. Noch te Parijs noch te Londen. Met tegenzin stelde hij die in kennis. En die, net als Wilson, maakten die – Georges Clémenceau en David Lloyd George –onmiddellijk het Duitse verzoek wereldkundig mét de belofte dat de Duitsers verdomme nu alles gingen betalen wat ze aangericht hadden. Berlijn zou ervan lusten. Daarmee kwam de oorlogsschuldvraag als een boomerang terug bij Wilson. Die had wel geworpen, maar het instrument nog niet terugverwacht. Zo krachtig was zijn spierkrachtelijke beweging nog niet geweest. Omdat hij eigenlijk niet wist wat hij in een echte wapenstilstand wel of niet kon bedingen.

Maar van schuld en boete, daar wist hij als Messias alles van. Daarop ging hij zich concentreren, ook in zijn redevoeringen tot de Natie. En daarmee werd de oorlogsschulddoctrine een prestigekwestie die alle artikelen uit de Vredesregeling ging overheersen. Artikel 231 waarin Duitsland als enige de totale schuld aan de oorlog aanvaardde, kreeg nu een betekenis die het nooit had hoeven te hebben en die oorspronkelijk ook niet bedoeld was. Maar ook dat artikel werd, nu weer door de Duitsers, ontijdig wereldruchtbaar gemaakt en zo konden de geallieerden ook weer niet meer terug. Prestige gedijt op toxische ondergrond. Per definitie. En die toon is nu gezet. In Washington op 21 december 2022. Door Biden en Zelensky. Terwijl iedereen stond te trappelen en te juichen. Ondertussen gaat het moorden dóór.