Tooverlantaarn

Mejuffrouw Stolte had mijn moeder diverse malen in geuren en kleuren dit verhaal over haar confrontatie met mijnheer Anton uitgeserveerd. Al vanaf de dag van moeders aankomst aan de Zeelsterstraat, toen zij even kennismaakte met de buurvrouwen, links en rechts. Links woonde de familie Tempelaars. Daar hadden ze twee kinderen. Er zou er later nog één bij komen. Een zoontje, André. Nu waren er Petra en Dickie. En die waren wat ouder. Petra had bij festiviteiten overduidelijk de leiding. Ze zat op de Teresia-meisjesschool aan de Bredalaan en ging het erg ver schoppen. Aldus mevrouw Tempelaars. Dat nam mijn moeder niet voor haar in, want haar Fransje ging het nog vérder schoppen, dat was axiomatisch onderdeel van Gods universele heilsplan.

Fransje kon inderdaad alles erg goed. Hij was echt een knap jongetje. Foto’s laten dat ook duidelijk zien. Later werd hij welp. Hij haalde onmiddellijk twee sterren op zijn pet en werd een supergids met twee gouden banden op de linkerbovenmouw. Hij verzamelde alle denkbare insignes, onderscheidingen en medailles die de Rooms-Katholieke Padvindersbeweging kende. Ik stond dus niet slechts in zijn slagschaduw. Ik existeerde eigenlijk niet echt, een soort schaduw waardoor je héén kon lopen. Maar in klooster en kerk was ik overduidelijk een rituele executant van betekenis vanaf mijn zesde jaar. Misdienaar in het klooster van de zusters. Maar ook kaarsendragertje bij uitvaartmissen. Helpertje van de pastoor. Maar in jongensogen een overduidelijk watje. Over mijn toekomstperspectieven ging mijn moeder voorlopig geen debat aan.

Mejuffrouw Stolte zag die ook niet echt zitten. Maar voorlopig gold ik als een brave jongen, die niet schadelijk was voor Stoltes achtertuin, waar ooft placht te groeien dat de belangstelling trok van de jeugd zoals aalbessen, aardbeien, kruisbessen en appels. Daaruit werd gebietst. En ook door Fransje, dat liet mejuffrouw Stolte zich niet afheksen. Hij was daarom een vlegel, een straatschender en een rekel. Hij werd een kerel. Dat kon je wel zien. En daarmee was helaas alles gezegd. Daarom was mejuffrouw Stolte genegen om mijn verjaardagen op te luisteren met een tooverlantaarn, met een echt kaarslichtje. Ze gaf een voorstelling met negentiende eeuwse plaatjes over Brave Hendriken en goudgelokte oppassende knapen met onbegrijpelijke lange korte broeken aan die God liefhadden en hun ouders tot vreugde wilden strekken.

Het behoeft geen betoog dat geen jongetje uit de buurt deze voorstelling wilde komen bekijken. Zelfs de jubilaris vond er niet veel aan. En dat wilde heel wat zeggen. Mijn moeder vond het wel opvoedend, maar ook zij meende dat deze ontspanning geen echte bijdrage diende aan de feestelijkheden. Ze bleef echter mejuffrouw Stolte ontvangen en te woord staan, want ze had verder nauwelijks conversatiepartners, zelfs niet onder de zelatricen van de kruisvereniging. Zij trachtte deze te bekeren tot de calvinistische versie van het katholicisme dat boven de Moerdijk gangbaar was.

Daaraan kon geen mens enige levensvreugde ontlenen. Alles was verboden, behalve wat mocht. En dat was verplicht. Vooral saaie, langwijlige opzeggingen en geestelijke oefeningen strekten tot aanbeveling. Wie heilig wilde worden moest zich zijn aardse leven lang blootstellen aan eindeloze verveling, kommer, kwel en hinderlijke overwegingen over onuitboetbare zondigheden. Dat vond mejuffrouw Stolte ook een juiste zienswijze. Vooral omdat het gezinshoofd in Huize Strijards dat niet te harden vond, zodat hij zich ijlings ontmaakte naar verderfelijke oorden van boert, kortswijl en jokkernij, waarbij ook nog eens flink gezopen werd. De lantaarn van mejuffrouw Stolte vloog helaas in brand, doordat het omhulsel van de inwendige kaarshouder te sterk verhit werd terwijl mejuffrouw Stolte uitvoerig uiteenzette wat op het witte doek te zien was aan leerzaamheden, welgevallig in het oog des Heeren Heeren. Dat maakte een eind aan deze bijeenkomsten in onze achterkamer.