Terug naar normaal

Even was ik aldus het lichtend middelpunt van het heelal. Nou ja: dat rondom Tilburg dan. Maar het onderwijsrooster was onverbiddelijk. Ik moest weer vol aan de bak. Er was zelfs belangstelling voor Engels strafrecht. En dat in Tilburg. Ik ging herwaarts. En bevond een opmerkelijke verwijdering tussen mij en de collega’s. Dat was subtiel merkbaar. Het werd niet uitgeserveerd. Niet in mijn gezicht. Het gerucht bleek de ronde te doen dat ik weleens de opvolger van Nieboer zou kunnen worden. Dat moest tot elke prijs voorkòmen worden. Want ik zou de zweep erover leggen. Terreur, die zou ik gaan uitoefenen. Daarbij teken ik aan, dat ik mij wel negatief uitgelaten had over de gedurige absentie van collegae op de werkvloer. Ook op de spreekuurtijden. Met als gevolg dat de studenten die in de rij stonden te wachten op de docent van hun rooster zich bij mij vervoegden. Verder vond ik dat er veel te veel geleuterd werd tijdens het ochtendlijke koffiedrinken. Over televisieprogramma’s en over favorieten komieken die nu al lang tot vergetelheid gebannen zijn.

Voorts vond ik beslist niet in de haak dat de doctorandus in het eerste jaar een autonome cursus had ontwikkeld over strafrechtspleging in abolitionistisch perspectief met een grote aandacht voor alternatieve sancties, die conflictoplossend heetten te zijn en sociaal-zuiverend. Dat was een soort enclave geworden waarin weinig aandacht besteed werd aan het eigenlijke strafrechtelijke aansprakelijkheidsrecht. Het was niet in de haak dat dit alles bedisseld werd buiten de hoogleraren om. En dat de faculteitsraad zich daarmee ook nog inhoudelijk bemoeide. Maar Wim zat in Nijkerk en de collega proximus zou eerstdaags toetreden tot het actief opererende PVDA-smaldeel, deze keer voorshands als senator. Hij stak niet onder stoelen of banken dat hij minister van Justitie zou worden in een tweede progressief programkabinet en dat de wereld er dan van zou opkijken.

Dat laatste onderschreef ik hartgrondig. De socialisten drongen sterk op en dreven hun polarisaties mateloos door in alle segmenten van de aanhoudende overheidszorg. Zij presenteerden dienovereenkomstige plannen voor de criminele politiek, waarbij de dader en verdachte nog steeds werd voorgesteld als ontrechte en gedeclassificeerde. En dat laatste uitgangspunt waagde ik zeer te bestrijden. Als onwederlegbaar rechtsvermoeden althans. De collegae wederstreefden mij niet, maar deden duidelijk merken dat ik niet moest denken dat ik op hen een streep voorhad omdat ik nu  toevallig zo snel, veilig en voordelig gepromoveerd was. Dat kon iedereen wel. Zij ook. Neen: zij helemaal. Dus wat had ik te makken? Maar zij  waren maatschappelijk geëngageerd en bekommerd om de sociale distorties die het strafrecht naar de nieuwste gedragswetenschappelijke inzichten teweegbracht, omdat het eigenlijk alleen maar uit narrativiteitsstructuren bestond.

Verhaalsmodaliteiten waarin men de levensfeitelijke werkelijkheid tevergeefs trachtte te vangen om de manipulabiliteit van het actuele strafrecht te verhullen. Nieboer en zijn paladijn ontologiseerden naar het hen uitkwam. Dat konden ze niet direct aantonen op de gang bij het koffiezetapparaat. Maar het was overduidelijk zo, dat had de progressieve aanstaande minister van justitie ze in het weekeinde bij hem thuis duidelijk uiteengezet. En die Nieboer psychiatriseerde iedereen maar die hem voor de voeten kwam. Daar waren bewijzen te over van. Er was een alleraardigste secretaresse Jacqueline de Meester uit het dorpje Koewacht in Zeeuws-Vlaanderen die mij, terwijl haar radiootje de evergreen Rio-hoohoo, Rio de Janairo, I feel fine!  van de zusjes Maywood deed uitschallen, zorgelijk toefluisterde dat niemand mij sedert die doctorsplechtigheid nog scheen te mogen. En dat ik wel mocht uitkijken. Dat deed ik. Maar zien kon ik nog niets. Nog niet.