Striper welvaart

Het ging goed op die strijpe. Er komt wat leven in de brouwerij, letterlijk, want rondom het schuurkerkje komen tapperijen en herbergen. Ik kan geen rekening overleggen van een legendarische Vlierhof uit die middeleeuwse tijden, waarvan het huidige etablissement “De Vlierhof” aan de Strijpsestraat/Trudoplein dan de persistente opvolgster zou zijn. Die Vlierhof was al drukbeklant als verenigingslokaliteit in de negentiende eeuw en dat is eenvoudig hard te maken via rekeningen en bestellingen. De uitbaatster van die Vlierhof geeft aan de bouwpastoor van de huidige Trudokerk sommen voor de aanschaf van kerkmeubilair. Ze moet vermogend zijn geweest. Als er zo’n middeleeuwse Vlierhof is geweest, moesten kastelein en gastvrouw hemelschreiende barre tijden tegemoet zien vanaf 1468, toen de militaire metropool Luik door de Bourgondiërs met de grond gelijk werd gemaakt. Deze verwoesting moet voor de Brabanders en Limburgers zo’n beetje het einde der tijden zijn geweest.

Hun vitale weerstandsvermogen militair, commercieel en religieus moet er volledig door ondermijnd zijn geraakt, zoals bij de Nederlanders het Bombardement op Rotterdam op 14 mei 1945 het nationale weerstandsvermogen heeft gereduceerd tot praktisch nihil. Alleen nog wat wrokkend mompelen dat het allemaal geen werk en niet eerlijk was. Tussen 1400 en 1468 kregen de Kempenlanders weldadige gevoelens van komende economische hoogconjunctuur waarin bijna alles mogelijk zou zijn. In Strijp komt het tot uiting in brieven, protocollen, grensscheidingsdadingen – vaststellingsovereenkomsten over de geografische definitie van agrarische percelen, houtopstanden, bosschages, weidingsgronden en bijbehorende herdgangen – en waarachtig notariële akten. Ik ga daarop uitvoerig in, passim via mijn Stripe kerk, niet van gisteren, Zeshonderd jaar kerkgeschiedenis, Wolf Legal Publishers, 2012. We lezen over “dat Lievendale”, “Die  Engelberch”, “die Horric”, de “Ecker aan den Slipvoert”, “de beide Welschoppen” en “die Rijsten”.

Er is geld om muren te metselen rondom het schip van het schuurkerkje en vensters te beglazen. Er zijn drie altaren in, gewijd aan Maria, Barbara en Joris. Er is een prachtig crucifix afhangend in het schip, dat nu nog hangt in de Trudobasiliek. Er zijn drie klokken in een open houten luidstoel. Dat gelui is publiek bezit. Aandacht trekt bij iedereen die langstrekt de klok die Trudo heet. “Trudo is myn naem, myn gheluyt si gode bequaem,  Soe verre als men mi hoern sal wilt got behoeden overal MCCCCXXXVI” Haar klank wordt geroemd: ze zingt lang na, prachtig zuiver. Ze is op locatie in een lemen schulpput gegoten door Jan Zeelstman, een befaamd Kempens klokkengieter. Als ze geluid wordt dreunt dat, omdat haar monding dicht bij de grond hangt, in de deklaag van het Strijper zandpad dóór. De paarden, geheud op weg naar de Eindhovense markt, maar ook de schapen, lammeren en biggen, schrikken en wijken, gezien hun richting marktwaarts, sterk uit naar rechts. En dáár zie je ook nu nog een rare deviatie naar rechts in de Strijpsestraat, ter hoogte van het trappetje naar de geprojecteerde doopkapel uit 1927. De deklaag is op den duur maar herwaarts aangeplempt opdat het vee niet in de greppels met water terecht zou komen. En dat is de Stripenaar blijven doen tot 1887. De weg bleef langdurig onbestraat. Zeelstman goot óók nog op deze locatie een Maria klok en een Annaklok. In onderling driegelui gaven ze een sprankelende, vrolijke harmonie ter wijding van gods schepping.

Ze zongen het optimisme van die dagen uit, zoals de huidige Trudoklokken dat nog steeds in drieklank doen. Ik laat dat hierbij gaarne horen. Maar hun melodie is niet die van Zeelstman. Die was onnavolgbaar toonvast met glissandi na de klepelslag zelf. Die klank was zijn merkteken van bekwaamheid, je kon haar meteen zintuigelijk horen en voelen. Omdat ze natrilde in stoel, stenen en grond. Dat welbehagelijk overtuigd zijn dat de toekomst geluk brengt, is weg ná de val van Luik. Die belegering, inname en vernieling eindigde het systeem van defensieallianties dat Brabant borgde tegen invallen van vreemde legers, bedelaarsbenden, deserteurs en brandschatters in gewapend verenigingsverband. De bisschop had geen militaire doorzettingsmacht meer, zijn graven en baronnen evenmin,  en de kerkvorst kon niet meer aan zijn verplichtingen uit hoofde van het uitvoeringsverdrag van Meerssen van 876 voldoen. De ingezetenen werden niet meer gevrijwaard in het publieke domein tegen aanrandingen van lijf, eerbaarheid het goed. Dat merkte de Stripenaar ook. Veel later dan de poorters van de handelssteden. Maar hij kwam er achter toen de handel stokte. Ook in het Striper beekdal.