Revisie

In de negentiende eeuw werd groot belang gehecht aan het gezag van het onherroepelijk strafgewijsde. Wie eenmaal berecht en veroordeeld was, moest wel met heel erg sterke papieren komen, wilde hij rechterlijke herziening kunnen krijgen van de feiten, waarop de veroordeling berustte. Veel zin had het verder niet om civielrechtelijk executiegeschillen aan te gaan bij tenuitvoerlegging van strafgewijsden, ook al waren er nieuwe wetenschappelijke inzichten die dat eerdere gewijsde kwestieus leken te maken. Kwam het tot herziening, bleek de inbreuk op dat gezag terecht, dan was dat in Nederland bepaald een publicitaire sensatie. De rechterlijke macht máákte immers eigenlijk nooit een fout. Vergissen was menselijk, maar hoorde niet bij de personen die lid waren van het keurkorps der rechterlijke macht, aldus was het Hollandse parool. Maar het DNA-onderzoek ondermijnde de validiteit van deze veronderstelling geheel. Dat bleek al bij de beruchte Puttense verkrachtingszaak, maar trad steeds navranter in het licht bij andere zaken waarbij al te sterk schablone-matige inzichten en syllogismen gebaseerd op psychologie van de koude grond een overwegende rol speelden. Het zelfreinigende vermogen van de rechterlijke macht bleek redelijk poreus en defect. Hoe de huidige revisieregeling tot stand kwam, wordt duidelijk, als men in ogenschouw neemt, dat zij onderdeel is van het immuniteitsarsenaal dat de negentiende eeuwse natie-staat ontwikkelde om die staatsvorm staande te houden in de woelige postrevolutionaire stromen in de tweede helft van die eeuw. Heroverweging van het ne-bis-in-idem-beginsel, dat met dat arsenaal samenhangt, ligt dan voor de hand. Oók als het gaat om herziening ten nadele van de vrijgesprokene. Waarom zou deze tegen hernieude vervolging gevrijwaard moeten blijven, als duidelijk blijkt dat de vrijspraak rust op opzettelijk teweeggebrachte dwang, dwaling of bedrog zijdens de veroordeelde?