Reformatio reformandi

De macht om uiteindelijk alle overheidsbenoemingen te mogen doen of bekrachtigen, het investituurrecht, viel de Pausen natuurlijk niet in de schoot. Er moest strijd over geleverd worden met de vorsten over wier gebied de Pausen aldus de ultieme rechtsmacht opeisten. De vorsten vonden, dat zij binnen hun territoir bevoegd waren. Dat is het territorialiteitsbeginsel. Het is nog altijd leidend in het volkerenrecht. De Pausen, met hun claim van universele rechtsmacht, maakten inbreuk op dat beginsel.

Maar ze trokken er zich wel degelijk iets van aan want veel doorzettingsmacht hádden ze uiteindelijk zelf niet. Ze hadden geen grote eigen veldlegers. Soms leenden ze die van bevriende vorsten. Ze kwamen wel een eind. Als we bedenken dat Paus Formosus in de negende eeuw erin slaagde het grote dijkageproject van Zuid-Holland aan zich te trekken door het investituurrecht op te eisen met betrekking tot de directeuren van die dijkage – de abten van Egmond en die van Hohorst bij Amersfoort, dan moet erkend dat ze er heel ver mee kwamen.

Het was een nuttig project. Dat zagen de tijdgenoten óók. Ze zagen dat dat interregionaal uitgevoerd moest worden in een soort consortium. Als de Paus daaraan leiding gaf, kwam dat de legitimiteit van het project alleen maar ten goede. Want er waren graven, die dat project niet zagen zitten, omdat het inbreuk op hun territorialiteitsaanspraken veroorzaakte. Dirk II, graaf van Holland, zag het graag voltooid. Maar andere beslist niet. Het was ook in die tijd niet direct voor de hand liggend dat de Vulgaat een basis voor deze pretenties tot rechtsmacht bood.

Uiteindelijk werd de constructie wel aanvaard, omdat iedereen van het project in ieder geval beter werd. In 1420 was het klaar. De rechtsmachtaanmatigingen van Rome gingen steeds excessievere vormen aannemen en de kerkrechtelijke rechtvaardigen via de Vulgaat óók. Omdat de Pausen over de aanstellingen en polderingen, landaanwinningen en droogmakingen ook nog eens forse belastingen gingen heffen. Zo maakte Paus Bonefacius het nogal bont door dit soort rechtsmachtaanspraken direct te baseren op Vulgaatteksten, die daartoe behoorlijk uit hun verband werden gerukt.

In zijn bulla “Unam Sanctam” van 1302 schakelde Bonefacius of Bonefatius enkele tandjes te hóóg, door een universeel geweldsmonopolie te reconstrueren via de Vulgaat, waaraan alle vorsten eigenlijk moesten bijdragen. Ze waren uiteindelijk ondergeschikt aan de Paus. Dat ging te ver, dat vonden veel wereldlijke leiders. Dit was usurpatie, óók al, omdat de Paus het monopolie inzette voor allerlei fiscale heffingen met het oog op de financiering van veroveringen. En voor het bouwen van allerlei kerken, kloosters, overheidsinstellingen en verdedigingsmiddelen zoals forten, schansen en stellingen.

De ambtelijke staven van de kerk gingen zich verder te buiten aan de arrogantie van de macht die ze daardoor kregen. Het priesterschap was een opstap voor een riante ambtelijke loopbaan. Voor de betere klasse, dan. Niet voor Jan met de korte achternaam. Sacramenten werden tegen hoge tarieven beschikbaar gesteld. De ambtenaren namen het er goed van en leefden in hun eigen comfortzones. Was dat allemaal te rechtvaardigen via de Vulgaat? De oppositie wies, toen Rome die vraag onverkort bevestigend beantwoordde.

De vlam sloeg in de pan toen de heffingen echt uit de klauw liepen. De geloofsleer die dat veroorloofde moest maar een duchtig nagezien worden. Een integrale herziening van de Algemene wet bestuursrecht die die Vulgaat scheen geworden te zijn was onontkoombaar: de reformatie. De kerk reageerde sterk, maar erkende dat ze te ver was gegaan en dat ze beter zichzelf blijvend kritisch moest bezien.

Een nieuwe bestuurscultuur en nieuw leiderschap werden aangekondigd in het concilie van Trente (1543-1563).  De kerk zou zich blijvend hervormen. Ecclesia semper reformanda est. De ambtenaren zouden uit hun bubbel komen, eerlijk waar. Op basis van de Vulgaat. Die schreef dat voor. De wet was goed. De poppetjes die de wet uitvoerden moesten zelfreinigend vermogen ontwikkelen. Openstaan voor kritiek van de klanten.  Dat hebben we vaker gehoord.