Primaat van Christus

De drie wijzen — want zó noemt de korte openbaringstest de drie uit het oosten die hun ster volgden – vertegenwoordigen de héle wereld. Die wereld erkent Christus als de inleider tot de heilsgeschiedenis die het mensdom zal kunnen ondergaan via deze boodschappers uit de drie destijds bekende werelddelen. Destijds: op het moment dat de apocriefe mythe over de Drie Koningen breed werd uitgesponnen via allerlei ook toen al lang gangbare legenden. Afrika, Europa en Azië aanvaardden van stond af aan de heerschappij van Christus – reeds als hulpeloos wezen — over de stoffelijke realiteit. Maar de wereld had redenen nadien om zich opportunistisch weer daarvan af te wenden, van dat originaire inzicht. En sommige werelddelen déden dat ook. Ze verkozen de dwalingen huns wegen. Die dwalingen waren dus niet onoverwinnelijk en zeker onverschoonbaar.

Daarom moesten de katholieke koningen volgens het Uitvoeringstractaat van Tordesillas van 1494 die werelddelen die deze dwalingen waren gaan koesteren onderwijzend, bekerend en eventueel tuchtigend tegemoet treden wanneer hun ontdekkingsreizigers deze delen betraden. Hun bevolkingen waren immers schuldig, want de waarheid was destijds door hun wijzen wel degelijk aan deze delen kenbaar gemaakt: ook dat schrijft Mattheüs immers. Hij tekent aan dat de wijzen Christus herkenden, zij loofden daarom God en keerden terug om hun volkeren te vertellen wat ze wedervaren hadden in de stal van Bethlehem. Dat was Paus Alexander VI volkomen duidelijk: die heidense volkeren dwaalden verwijtbaar. Hun oorspronkelijke koningen van destijds hadden hen wel degelijk de goede boodschap gebracht.

De zeer katholieke koningen van Portugal en Castilië konden hen tegemoet treden met het rechtsvermoeden dat zij hun zo afwijkende religieuze inculturaties verwijtbaar en vermijdbaar hadden toegelaten. Ze konden wel degelijk beter weten. Dat was axiomatisch voor de intellectuele elite van het laatmiddeleeuws Europa die tot haar verbazing – en ook wel ontsteltenis – had ontdekt dat de wereld veel en veel groter was dan de kerkvaders tot op dat moment hadden verondersteld. Hun expeditionaire brigades moesten de nieuwe volkeren gaan onderrichten.  Zeker: maar op basis van het feit dat het hun eigen schuld was dat ze in dit opzicht pertinente dwaalredenen waren gaan aanhangen. Het systeem-Tordesillas kent dan ook aan de missionaire troepen een immanent tuchtigingsrecht toe over die volkeren: wie niet horen wil, die moet uiteindelijk maar voelen. Want het is duidelijk dat allen religieus-leerstellig één moeten zijn. Zoals westelijk Europa dat aan het eind van de vijftiende eeuw volgens deze zeer katholieke koningen — de Engelse, overigens, daaronder impliciet begrepen — in dit opzicht althans ideologisch één was.  Wat ook toen al een dwaling was, want het rommelde vooral moraaltheologisch binnen de rooms-katholieke kerk in de onderlagen al lang. Er waren velen in dat Europa die vonden dat Rome het wel erg van eieren maakte.

De Drie-Koningencultus was daarom juist wassend geworden in het Heilige Romeinse Rijk van de Teutoonse Natie. Omdat de keizers van dat Rijk wel degelijk ervoeren dat die eenheid zelfs op het eerste zicht al een fictie was. De spontane herkenning door de wijzen van Gods eniggeboren zoon was daarom vanwege die keizers al sedert 870 — toen zij zich in godsnaam maar neerlegden bij de versplintering van Keizers Karels Imperiale erfenis — gebruikt als legitimatie voor de verschillende territoriale annexaties door die keizers, militairement, door dynastieke boedelvermengingen ter gelegenheid van huwelijkssluitingen en door verervingen volgens het Salische recht. Niet verbazend dat juist in Keulen de relieken van de drie wijzen vrijwel aanstonds bij de dombouw erkenning kregen, een aparte crypte en een uiterst kostbare schrijn terwijl de authenticiteitsbewijzen van deze stoffelijke overschotten van heinde en ver als het ware spontaan schenen aan te drijven.

De magoi, de wijzen, werden soevereine koningen met wereldse jurisdictie, ze kregen dus de parafernalia van vorsten met doorzettingsmacht en ook de dienovereenkomstige benamingen: Balthazar, Melchior, Caspar. Omdat al langer traditie was dat na het kersfeest bijzonder reinigend wijwater aangemaakt werd door de priesters van de immer bedreigde kerk. Om heilbrengend het nieuwe jaar te kunnen betreden. Hun kapelaans traden sprenkelend rond, Christus Mansionem Benedicat : Christus Zegent dit Huis (C+M+B) tekende de begeleidende koorknaap met krijt op de dorpel van het huis. De omstanders keken met open mond toe. Schrijven, dat was mystiek, dat gebeurde niet alle dagen, dat betekende iets voornaams en geweldigs. De priester legde niets uit, dat deed hij nooit, dus moesten deze drie open kapitalen wel duiden op die koningen. Het waren kennelijk hun namen. Die aanspoorden tot de duchtige eenheid in de leer. Zo keerden deze wondertekenen vaak terug in de wapenschilden, blazoenen, heraldische roepen van allen die door of vanwege die keizer in die eenheid deelden of dat zouden moeten willen doen. Tot en met de banieren van kruisvaarders, missionaire expedities en kondschappende zendelingen toe. Caspar, Melchior en Balthazar waren de eerste niet-Joden geweest die toch de waarheid hadden erkend. Ze waren géén heidenen. Waarom dan hun latere onderdanen dan verontschuldigd? De overwinningspalmen 28, 45 en 146 leren immers dat dat ongepast is? Wie niet heeft willen horen, moet maar voelen.