Plea bargaining als voegmiddel

Churchill is, vóór alles, een Engelse aristocraat, met alle voors en tegens van dien. Hij is geen jurist. Maar hij heeft volledig deel aan het Engelse publieke rechtsverkeer dat ontstaan is sedert Willem III van Oranje is overgekomen naar het merkwaardige eiland in 1688 om met instemming van het parlement samen met zijn vrouw de Britse kroon te aanvaarden op basis van een catalogus van grondrechten. The bill of rights van 1689. Waaronder het ingewikkelde grondrecht op rechtsingang, eventueel door tussenkomst van de koning in persoon, in ieder geval waarin ’s konings vrede gekrenkt zou zijn ten nadele van een rechtmatig binnen ’s konings territoir verblijvende onderdaan.

Het Victoriaans Birmingham Crown Court dat tegenwoordig modernere zittingszalen kent

Deze onderdaan – en dat is wat anders dan een “ingezetene”—heeft dan recht op een fair trial om een rechtsgeschil voor te leggen aan zijn gelijken. Dat trial heeft in hoge mate een spelkarakter tussen twee partijen, niet ongelijk aan de badmintonwedstrijd waarom Wimbledon zulk een publiekstrekker kan zijn. De partijen moeten gelijkheid hebben aan status en bevoegdheden bij het betreden van het krijt dat, verwarrenderwijs, de kleur van oker gravel heeft. Daarbij ziet de scheidsrechter toe op de eerlijkheid waarmede, op het oog, op het eerste gezicht,  op de spelregels wordt gereageerd. Partijen kunnen over deze regels tevoren zekere afspraken maken. Ze kunnen besluiten het onderzoeksthema te beperken ter zitting. Ze kunnen daarbij ook overeenkomen bepaalde onderdelen niet te betwisten of de betwisting te beperken naar omvang, strekking en gevolgen voor de tenlastelegging.

Dat kunnen ze buiten de scheidsrechter, de voorzittend rechter, om bepalen. Hij is in dit opzicht passief. Die rechter heeft daarmede – met de procesarrangementen tussen partijen — niets van doen tenzij achteraf mocht blijken dat daarbij dwang, dwaling of bedrog een rol heeft gespeeld bij een van de partijen. Ze kunnen de verhaalstructuur van het geding tevoren inrichten in onderling overleg en daarbij een bepaalde proceshouding van erkenning of niet-betwisting van elkaar kopen. De rechter hoeft daarvan niet op de hoogte te zijn, tenzij men zou kunnen spreken van liegen op bestelling. Maar dat valt niet makkelijk te bewijzen, zeker niet als de rechtsgeleerden die haar – die bestelling dus — doen broeders zijn van dezelfde Inn. De lokale vereniging. Het gilde, van barristers, de baliegenoten die in clubverband elkaar blijven ontmoeten zolang ze hun edel ambt uitoefenen.  En zo kunnen partijen, modern gesproken, sturing geven aan de informatie die de rechter of de jury – de leken-mensen die beslissen over de vaststelling van het daderschap van de verdachte conform de tenlastelegging – bereikt of kan bereiken.

Bij deze bewijssturingen speelt het kruisverhoor van de getuigen die beide partijen oproepen de belangrijkste rol voor de bewijsredeneringen waarnaar aanklager of verdediger streven. Dit alles is eigen aan een due process. Daarzonder kan een strafvorderlijk onderzoek ter zitting niet als eerlijk gelden. Niet wat in de stoffelijke historische werkelijkheid daadwerkelijk is gebeurd dient beslissend te zijn. Maar wat partijen zijn overeengekomen dat die werkelijkheid eventueel zou kunnen zijn. Dat is de Engelse common law-traditie, die eigenlijk aan alle westelijke geallieerden nogal vreemd was. En dat is ze voor de Europese staten meestal nóg. Frankrijk, met zijn Napoleontisch rechtsmassief dat het over de wereld verbreidde, is er evenals Duitsland vreemd aan, de Centraal-Europese staten die doorgaans veel overnamen in hun nationale rechtssystemen van Keizerlijk Duitsland sedert 1871 of Frankrijk sedert 1919 evenzeer, en Sovjet-Rusland kon er zich in 1945 helemáál niet in herkennen. En zelfs de Verenigde Staten van Noord-Amerika hebben dat systeem nooit volledig in reincultuur kunnen introduceren. Niet op statelijk en niet op federaal niveau, al zijn veel karakteristieken ervan stuksgewijs stellig overgenomen in het binnenlandse procesrecht.

De procesonderhandelingen van partijen, plea bargaining genaamd, waarbij de procesattitudes tevoren gearrangeerd kunnen worden, is het voeg- en bindmiddel bij de Engelse Crown Courts.  De gronden tot nietigheid of vernietigbaarheid van deze procescontracten zijn beperkt en buitengewoon moeilijk hard te maken. Het moet dan gaan om een “onzedelijke oorzaak” van de procesovereenkomst.  Als er ergens sturing vanwege de professionele rechter op zit, dan is het hier. Juist daarom maakte Churchill haast met de selectie van de voorzitter: opdat het een kleurloze, wat stugge en achterhoudende jurist zou zijn, die publiciteit vermijdt maar bereid is in de achterkamertjes heel wat aan te horen, niet verontwaardigd te worden en uit overweging van proceseconomie met heel wat akkoord te gaan. Zo iemand was Frederick Geoffrey Lawrence, gepokt en gemazeld Kings Judge, pietluttig in processuele nietigheden en gereed een rechtszitting terug te brengen tot het afkruisen van vinkjes bij de voorbedrukte rubrieken van het zittingsverbaal. Churchill, journalistiek historiograaf bij uitnemendheid, wist dat Lawrence gezichtsbepalend zou gaan worden voor het rechtvaardigheidsgehalte van de Neurenberger zittingen. Met hem waren afspraken te maken over de reductie van de narrativiteitsstructuur van de komende tenlasteleggingen.