Onderdrukking in de Kempen?

Bij de Vrede van Münster horen weer tal van ingewikkelde uitvoeringsreglementen. Dat is altijd zo bij dit soort verdragen. Ze formuleren algemene principes die partijen elkaar garanderen niet langer te betwisten, uit te voeren in regionale regelingen en implementatiebesluiten, waarbij de haalbaarheid op locatie een belangrijke en vaak doorslaggevende rol speelt. Het verdrag biedt alleen maar een juridisch denkraam, dat die partijen elkaar wederkerig beloven te volgen. Die Vrede had mede betrekking op de beëindiging van de Duitse dertigjarige oorlog, die nog veel meer slagvelden en terreuroperaties had omvat dan onze eigenste Tachtigjarige Oorlog die begonnen zou zijn in 1568 met het onthoofden van de al veel besproken Graaf van Horne, Heer van Eindhoven en randgemeenten.

Die nationale oorlog had óók veel slagen omvat, tijdelijke bestanden en wapenstrekkingen, regelingen tot uitruil van krijgsgevangenen, gegijzelden en geïnterneerden, schadevergoedingen, schadeloosstellingen en compensaties op middellange termijn. Die werden nu in deze arrangementen mede geregeld. Dat gold ook voor de geografische delineaties van de landsgrenzen van de Republiek. Die waren verschrikkelijk ingewikkeld te cartograferen, reeds omdat men soms terug moest naar militaire afwachtingsopstellingen van 1598, 1602, 1609 en 1621. Dan waren er nog de talloze immuniteiten, exterritorialiteiten, protectoraten en enclaves die de Republiek opgaf te zullen respecteren, vooral aan de vorsten van het Heilig Roomse Rijk van de Duitse Natie  die geestelijke ridderorden hadden vergund zich neer te laten in Noordelijk Brabant, Het Sticht en het graafschap van Zutphen en die katholiek waren gebleven of het katholicisme wilden blijven laten praktiseren, zoals de Duitse ridders van Gemert en de kloosters in en rondom Luiks-Gestel. Verder had de Prins-bisschop van Luik alvast opgegeven, binnen zijn soevereine missie van neutraliteitsgarant van het Maasdal, dat hij niet geacht wilde worden mede te werken aan de uitvoering van het Vredesverdrag en dat hij evenmin de wereldlijke voorzieningen vervat in de decreten van het Concilie van Trente zou respecteren. Die dateerden van ná het verdrag van Meerssen in 876, en daar had zijne Excellentie niets mee te maken. Dat was knap ingewikkeld dus. Alles bij elkaar. In Münster was in ieder geval uitgemaakt dat de Republiek zelf zou regelen of en in hoeverre godsdienstvrijheid zou bestaan binnen haar gebied. Dat had zij overgelaten aan de gewesten. Holland en Zeeland hadden meteen gezegd dat de Nederduytse Gereformeerde Kercke de enig heersende zou zijn. Bond dat ook in Brabant dat nu koloniaal gebied was? De Staten-Generaal wilden daarin niet besluiten en lieten dat ook weer bedisselen door de Raad van State die daarover maar niet beviel van een duidelijk standpunt en de zaak voor zich uit bleef schuiven. In 1650 kwam er een Algemeen Reglement voor de Nederduytse Kercke, was dat nu ook van rechtswege executoir in de koloniën onder de Grote Rivieren? Als dat zo was hadden de Strijpers levensgrote problemen. De Raad piekerde er niet over om daarin bij algemene regeling nader te voorzien. Hij gaf steeds ad hoc-besluiten. Per gebouw, per persoon, per situatie. Was bijvoorbeeld het Strijpse kerkhof nu wel of niet van de genoemde gereformeerde kerk, ja of nee? En hoorde de toren, het bellefort, daar ook bij, het maakte van het kerkschip immers geen deel uit? Die toren had van oudsher een publieke, wereldlijke functie. Het was het voorraadhok voor de brandweermiddelen, de gerieven voor de lijkbezorging en de detentieruimte voor misdadigers, landlopers, bedelaars en mensen die rondhingen zonder ontlastbrieven van hun plaatsen van oorsprong. Dat waren de documenten waarin hun geboorteplaats garant stond voor hun stoffelijke onderstand: een gemeente, waarbinnen ze aangetroffen werden, kon ze dan terugsturen naar die plaats.

In 1650-1665 werd daarover enorm veel gepalaverd in Eindhoven, Den Haag en Delft, waar nog wat overheidsdiensten zaten uit de tijd van de actuele opstand. Het ging de Strijpers, die de ambtsberichten van de Raad van State niet konden lezen, niet zozeer om het kerkgebouw. Het ging hen om het luidhuis met klokken en het kerkhof. Zij hadden doden te begraven. Die moesten krachtig uitgeluid worden via klokke Trudo, die alle spoken en duivels rondom het lijk effectief wegjoeg. Het lijk werd daartoe op een baar onder de stoel gezet en “overgeluid” naar eer en traditie: de kleine gemeenschap autochtonen stond erop. Gebeurde dat niet, dan waren de Strijpers gedoemd jarenlange spokerijen, schijngestalten en dwaallichten te verduren die zich via dat lijk – wie het ook was – verspreidden om niet ter hellekrochten te hoeven af te dalen. Was het stoffelijk overschot zeven maal overgeluid, bonkend, dreunend en stug hamerend, dan moest het onmiddellijk afgezonken worden in de gemene lijkkuil. Zand erover. Dichtplempen. Anders wisten de gedoemden toch nog uit de lijkopeningen door te sluipen naar de oppervlakte om Strijp te teisteren. Als dat niet mocht, dan was dat geen onderdrukking, maar bedreiging van de geestelijke volksgezondheid. Begrepen ze dat in Den Haag niet, verdomd?