Nederland en slavernij

Nederland heeft sedert zijn prille ontstaan in 1585 te maken gehad met slavernij. Binnenslands en daarbuiten. De grote kloosters die dijkages, bekwelderingen en polderingen opzetten in de vroege middeleeuwen in Holland, Friesland en Groningen gebruikten daarvoor horige poldergasten, die hun slopend handwerk onderhielden onder toezicht van hun geestelijke opzichters. De reformatie uit de zestiende eeuw maakte daar echt geen einde aan. Toen de kooplieden uit Zeeland, Holland en Friesland hun commerciële beurtvaartexpedities opzetten naar Het Verre Oosten gingen zij zakendoen met inlandse vorsten. Die deden hun leveranties op basis van slavenarbeid. De commerciële vennootschappen wisten dat goed. Ethisch hadden ze geen bezwaar, religieus waren ze kleurloos.

De Staten-Generaal die de consulaire politiek uitzette zagen er geen graten in om met de Ottomaanse heersers monopolies uit te zetten betreffende de aanlevering van slaven. Geen moment hebben zij problemen gemaakt toen de West-Indische Compagnie transporten op zich nam naar Latijns-Amerika of het Caraïbisch gebied waarbij slaven werden vervracht als stukgoederen, met gestandaardiseerde risico-clausules betreffende de aflevering aan de kade, op de rede, bij langdurige windstiltes en bij wisseling van de passaat alsmede de aansprakelijkheden bij binnenlands vervoer van deze eenheden die als hoogst bederfelijke waar golden. De Engelsen, Spanjaarden, Portugezen deden niets anders. Wie daar bezwaren tegen gemaakt zou hebben zou alleen maar zichzelf uit de moordende concurrentie hebben gestoten. Dominees kregen van de transporteurs te horen dat ze wel mochten optreden als een soort welzijnswerkers, maar in dit opzicht niet mochten politiseren.

Deze waarschuwing werd zelden geslaakt. Het was niet nodig. Ook deze bedienaren van het woord piekerden er meestal niet over om er een woord aan vuil te maken. Zo is het ook gebleven tot diep in de twintigste eeuw. De Nederland afgedwongen dekolonisatie sedert 1948 leidde met vertraging tot verandering van het morele discours. Maar pas in de eenentwintigste eeuw bereikte de publieke verontwaardiging daarover het zenit. In Nederland. Elders was dat eerder gaande. Het betekent, dat Nederland nooit het gidsland was wat het zo deerlijk graag pretendeerde te zijn. Dat zelfbeeld klopt niet.