Moeizaam herstel te Strijp

Vele staatkundige gebeurtenissen raasden langs Strijp héén. Maar het woeden der oorlogen die gans West-Europa destabiliseerden tussen 1806-1813 raakten de Strijpenaren zelf nauwelijks. Niet direct. Waar zij overmatig veel last van hadden, waren de enorme bedelaarsbenden in de wijde omgeving van De Kempen. Want Napoleon  en zijn wederpartijders brachten nu immense legers op de been. De geallieerden Pruisen, Oostenrijk, Rusland en de deelstaten van het Roomse Rijk roepen ook volkslichtingen op. Maar zij allen lieten hun soldaten aan hun lot over zodra er slag was geleverd op een nog nimmer geziene schaal. De invaliden, deserteurs, krijgsgevangenen, gegijzelden en geïnterneerden werden zonder mededogen losgelaten op het slagveld van Europa, het onzalig nedergezegen land dat wij nu “België” gelieven te noemen.

Zij streken neer vanaf Kalmthout tot aan Luik in de barre ontvolkte agrarische streken en teisterden de bevolking op iedere denkbare manier. Aangezien hun oorspronkelijke overheden zelf verjaagd waren, werden de openbare orde, rust en veiligheid niet meer gehandhaafd. Van een geregelde economische ontwikkeling was nauwelijks meer sprake. Ook te Strijp. Wel wemelen de kerkelijke registers van aangiften van onnatuurlijke dood, gestorven door de eertijds eerzame ingezetenen, die lijf, eerbaarheid en goed verbeurd hadden. Strijp lag open voor ieder bende en rover. Botti, die in 1810 gelukkigerwijze naar Stratum kon verkassen, rept ervan.

Zo doet ook Andreas de Wijer, die hem opvolgt. Het kerkje is nu wel weer een plaats van samenkomst voor de Strijpenaren, maar de klokkenbehuizing krijgt de functie van cellulaire ruimte om alle vagabonden, rovers, nietsnutten en bedelaars tijdelijk op te sluiten totdat de burgemeester of maire gelegenheid krijgt ze mee te geven aan de gendarmerie van het Franse Rijk. Dat daarop allerminst zit te wachten. Want het is zelf langzaam-aan aan het desintegreren: de blind ambitieuze woesteling uit Corsica heeft nu alle hellekrachten die Europa kan forceren over zich en zijn imperium af geroepen. In 1813 blijkt dat dit er voorshands in resulteert dat Strijp een dorp wordt met gemeentelijke status in een koninkrijk onder de erfprins van Oranje.

Het krijgt een gemeentewapen: een gouden paard in een blauw veld, dat naar links uitstapt. Dat betekent dat de Hoge Raad van Adel te Den Haag óók niet goed weet wat voor blazoen hij aan dit onderkomen gehucht moet toekennen en dus maar wat verzint, tijdelijk, totdat orde op zaken gesteld kan worden onder een geregelde landsregering. Die komt er in 1814, wanneer de zuidelijke en noordelijke Nederlanden verenigd worden tezamen met Luxemburg, het barrière-Hertogdom met een grote, te garnizoeneren vesting in de gelijknamige citadelstad. De maire wordt weer burgemeester, maar zelfs de Slag bij Waterloo in 1815 raakt Strijp nauwelijks, al zijn er wel oefenregimenten gelegerd bij het klooster “Mariënhage”  dat op dat moment een particuliere bedrijfsbestemming heeft. Willem I heeft een nationaal volksleger moeten oprichten op bevel van Whitehall in Londen, want de Engelsen vertrouwen de Fransen terecht niet: die gaan zich niet aan de vredesvoorwaarden houden die afgeparafeerd zijn te Fontainebleau.

Die recruten bestaan voorlopig uit volksvrijwilligers die eigenlijk nog nooit een zijdgeweer of vuurwapen hebben gehanteerd. Ze komen oefenen op de Woensel Heide vlak bij Strijp. En dat is dan een hele sensatie, al jaagt het de Strijpenaren ook veel schrik aan: wat hangt hen nú weer boven het schuldeloze hoofd? Er zijn dragonders bij, die de eerste cavalerie-opstellingen moeten leren in te nemen en in volle draf moeten trachten te zwenken voordat ze front maken, halt en linie, teneinde het signaal “wisselt stelling!” dat schallend wordt geblazen te gehoorzamen. Er komt niet veel van terecht. Een dragonder valt zich te barsten in een ven en verdrinkt. De Strijper pastoor schrijft laconiek in zijn doodboek: ”In campo castrensis apud oppido Oirschottensis portasub aqua suffosus atque in coemeterio Stripensis gratuiter rite et sollemniter defunctus est.” Een dragonder (porta-sub) is in het militaire kamp bij het versterkte plaatsje Oirschot verdronken en op het kerkhof bij Strijp kosteloos naar de geijkte rite begraven.  Dat schrijft de pastoor Snoeren, die de kosten heeft getracht te verhalen. Maar tevergeefs. Den Haag was er niet voor te porren en bij Eindhoven was geen fonds beschikbaar. Het is maar dat u het weet.