Milosevíc zienswijze op Nederlands neutraliteit

Milosevíc had een doortimmerd verhaal om de onrechtmatigheid aan te tonen van zijn overlevering aan ICTY. De grondwet van Servië gaf iedere ingezetene die bedreigd werd met detentie of verwijdering uit het Servisch territoir het recht om één keer de rechtmatigheid daarvan te bewisten bij de nationale rechter. Het gold hier één van de hoofdprincipes van de Angelsaksische rule of law. Dat was in Engeland zo, in Nederland óók. Wie dat belette, frustreerde de gevangene of opgeëiste persoon in de belangrijke waarborg dat de wettige rechter een eindoordeel kon geven over de rechtspositie van de betreffende ingezetene: het privilegium de ius non evocando. Het recht om de rechtsingang af te wachten die de nationale wet de burger gunt. Het recht op een wettige rechter. De rechter die iedere vorm van vrijheidsberoving mag beoordelen.

Milosevíc had dat niet kunnen doen. Hij was bij nacht en ontij in een vliegtuig gesleurd. Nu stond hij in Den Haag. Geschonden in de uitoefening van dat privilegium. Hij mocht nu van de Nederlandse rechter verwachten dat deze hem bescherming zou gunnen. Door deze actie die gebeurde onder auspiciën van de VN te verklaren tot onrechtmatige overheidsdaad. Het ICTY was onrechtmatig opgericht. Het Charter van de VN kende geen Ad Hoc-straftribunalen. Het Charter erkende het Internationaal Hof van Justitie (ICJ)  als principaal rechtsorgaan van deze supranationale organisatie. Het Charter omschreef zorgvuldig de rechtsmachtskring ervan. Deze kon ingeroepen worden als staten of een supranationale organisatie als de VN zelf de jurisdictie van het Hof inriepen voor een bepaald conflict van rechtsmacht. Daarvan was te dezen geen sprake geweest. Servië had er niet om gevraagd.

Dat had ook niet gekund, want die staat was destijds nog niet erkend tot het gewapend conflict in 1993 op de Balkan in volle omvang losbrak. Een internationaal straftribunaal was wel voorzien in 1945, toen de VN werden opgericht. Het werd destijds wenselijk geacht dat de staten daarmee zouden instemmen. Dat was er niet van gekomen. Want de Koude Oorlog was losgebarsten. Twee massieve rechtsblokken hadden die oprichting van een tribunaal  aan elkaar betwist. Sedert 1956, toen de Suezcrisis was uitgebroken, was het onmogelijk geweest. Maar de VN had niettemin sedert 1993 deze oprichting opnieuw in studie genomen. Dat had deze organisatie niet gedaan als zij niet had geoordeeld dat een dergelijk tribunaal veronderstelde dat het Charter opnieuw zou worden geherredigeerd. Het zou immers toevoeging van een nieuw orgaan aan de organisatie vooronderstellen. Want zo’n tribunaal zou eenzelfde status hebben als het ICJ. Dát stond in dat Charter uitgespeld. Het herredigeren durfde men niet aan. Washington presenteerde het Joegoslavië-tribunaal als “maatregel” in de zin van hoofdstuk VII van het charter van de Verenigde Naties. Maar met “maatregelen” bedoelde dat hoofdstuk “sancties”.  Dat bleek heel duidelijk uit de historische bedoelingen van de partijen die het Charter, de grondwet van de Verenigde Naties,  hadden opgesteld. Sancties van monetaire, militaire, economische of financiële aard. Maar de institutie van een rechtsprekend college is géén sanctie gericht tegen een welbepaalde staat. Zo’n college kan immers juist vrijspreken, ontslaan van alle rechtsvervolging,  zich onbevoegd verklaren of de Aanklager niet-ontvankelijk oordelen. Dan is er geen “sanctie”, opzettelijke leedtoevoeging met een schuldvergeldend doel. “Sanctie”, dat is immers identiek inwisselbaar met “bestraffing”.  Een college dat identiek is aan bestraffing — dat zou een miskenning zijn van het begrip “rechtspraak”.  Het zou wat moois zijn als een tribunaal altijd onvoorwaardelijk zou moeten straffen. Neen, hier hadden de Angelsaksen echt het begrip “maatregel” institutioneel opgerekt buiten de bandbreedte die dat begrip oorspronkelijk taalkundig had gehad. Ze hadden stiekem een nieuw orgaan toegevoegd aan de het organogram van de Verenigde Naties. Maar dát mag niet. Daarvoor ontbreekt iedere juridische grondslag in de rechtsgeschiedenis van het Charter als talig instrument ten behoeve van de volkerengemeenschap als rechtsorganisatie. Het zou onverenigbaar zijn met het strafvorderlijk en strafrechtelijk legaliteitsbeginsel, zo legde Milosevíc steeds weer bij iedere rechtszitting uit die het ICTY deed houden. Hij had daarvoor verschillende authentieke toelichtingen bij hoofdstuk VII ter beschikking, waaronder “non papers” van de delegaties in 1945 toen de Verklaring van San Francisco tot stand kwam, de oprichtingsakte van de Verenigde Naties als supranationaal rechtsstellend orgaan.

Want dan zouden de posities van de permanente leden van de Veiligheidsraad ook ter discussie komen. Waarom zouden Frankrijk en Groot-Brittannië, die al lang geen wereldmachten meer waren, die status dan nog mogen hebben? Londen en Parijs wisten heel goed, dat India en Japan dan, met steun wellicht van Beijing, kanshebbers zouden zijn voor dergelijke lidmaatschappen. Dat hield in, dat het ICTY valse rechtsmacht uitoefende, niet gedekt door een uitdrukkelijke volkerenrechtelijke machtiging. Washington wilde die macht. Maar dat was een excessieve bevoegdheidsaanmatiging. Washington hanteerde het ICTY als Westers bastion. Van Angelsaksische rechtspraak.

Om de Slaven terug te dringen naar het Oosten. Zoals het Westen sedert 1815 steeds had willen doen. Daaraan zou Nederland, dat neutraal moest zijn, nooit mogen meewerken. Niet als gastland. Daarom eiste Milosevíc in vrijheidsstelling. De Haagse rechter ontzei hem die eis. En verwees hem naar het ICTY. Daarmee erkende hij diens rechtsmacht. En daarmee was Nederland niet neutraal. Dán had die rechter zich onbevoegd moeten verklaren. Dat had die onzijdigheid intact gelaten. Neen: duidelijk was nu wel, dat Den Haag werktuig was van Washington. Zo zag het Belgrado uiteindelijk óók. En het Kremlin. Het vergat het niet.