Mercantilisme

Het historisch verloop van de handelsoorlogen ingezet met het Britse mercantilisme verraadt genoegzaam dat Handel wel Wandel te weeg brengt, maar vaak in een door de eerste agressor onbeoogde en onbeheersbare zin. Laten we eens kijken hoe de tariferingsoorlog van Engeland verliep in de zeventiende eeuw. Engeland raakte met Nederland uiteindelijk verzeild in een zeer dure zeeoorlog, die het uiteindelijk wel won, maar aan een kostprijs die het oorspronkelijk winstbejag volkomen illusoir maakte. Engeland kon zijn verregaande monopoliepositie op de wereldzee alleen maar handhaven door een uiterst kostbare oorlogsvloot voortdurend in de vaart te houden en een groot deel van zijn werven en havenbekkens te reserveren voor het onder zeil en in de vaart houden van die vloot die supergespecialiseerd was en zelf geen verkoopwaardige ladingen in beurtvaart kon slijten.

Tweede zee-oorlog Holland/Engeland (Battle of Scheveningen)

Die vloot was een enorme onkostenpost die de belastingdruk bestendig deed toenemen. En dat terwijl het mercantilistisch systeem ten doel had handelsoverschotten, monetaire reserves via buitenlandse deviezen en export van Engelse eindfabrikaten te garanderen aan de Britse ingezetenen. Op het hoogtepunt van het stelsel, bij het leveren van de Slag bij Trafalgar, slaagde Groot-Britttannië erin alle transoceanische vloten de zee uit te jagen en in zoverre een monopolie voor honderdvijftig jaar te verwerven, maar voor een prijs die niet in verhouding kon staan van de baten. En het genereerde aldus bij de concurrerende naties een haat die steeds weer gewapende conflicten en onbeheersbare oorlogen deden ontstaan. Tot in de zestiger jaren van de vorige eeuw.

Met als gevolg dat het Empire aan de lasten bezweek. Engeland werd, laten we wel wezen, door zijn blinde volgzaamheid aan het Britse mercantilisme een derdewereldstaat. En vermoedelijk zakt het na de voltooiing van BREXIT nog verder af. Het heeft er alle schijn van. Er is wel handel. Maar de wandel die daardoor onomkeerbaar is ontstaan is desastreus voor de aanvankelijke ruim florerende handelsnatie die niet van de dwalingen van haar wegen wil terugkeren. Engeland worstelt met een dagelijks toenemend tekort op zijn handelsbalans.  En dat is, vergeleken met 1920 inderdaad wandel. Maar niet direct de beoogde. De defecten van het mercantilisme zijn drieledig: de mercantiele staat gaat er van uit dat het mondiale volume van de internationale handel “onveranderlijk”  en identiek van materiële samenstelling is. Alsof het hier gaat om een proefondervindelijk toetsbaar natuurkundig – mechanistisch – gegeven. En verder, dat is het tweede defect, dat de partij die de tariferingsoorlog begon te maken heeft met mededingers die niet in staat zijn dezelfde beschadigende handelsmaatregelen te treffen als de partij die begon. In dit geval steeds weer: Engeland, het koninkrijk van Sint George. Het derde defect is dat de eerste agressor steeds in staat zal zijn intern het bereikte handelsoverschot te monetariseren in buitenlandse deviezen. Het buitenland betaalt immers de schulden aan Engeland altijd wel, want het wéét — dat is de theorie – dat het er anders van zal lusten.

Deze drie vooronderstellingen blijken steeds weer onjuist te zijn. Berlijn zette in de barre dertiger jaren Whitehall wat betreft de derde vooronderstelling steeds weer in de wachtstand, door moratoria eenzijdig in te voeren: het zorgde ervoor dat de schulden aan Engeland niet betaald werden vóór en aleer Engeland vergelijkbare schulden aan Duitsland had opgebouwd. Dan pas gaf de Duitse nationale bank aflossingstoestemming, ná compensatie van de openstaande schulden tegenover elkaar. Nederland wist er alles van. Want het werd door die moratoria gegijzeld als tussenliggende transitpartij. Het kreeg evenmin betaald van Berlijn en daardoor ook niet van Londen. Dat is een van de redenen waarom Nederland zo lang in de depressie van de credietcrisis van 1929 bleef hangen. Verder wilde Engeland niet echt inzien dat zijn maritieme beschermingsmaatregelen automatisch leidde tot tegenacties van de Republiek van de beruchte zeven Verenigde Provinciën.

Tegenacties die de uitvaart van Engelse convooien compleet konden verlammen, zoals in de tweede Hollands/Engelse zeeoorlog bleek. Na De Ruyters tocht naar Chatham moest de Engelse admiraliteit diep in de buidel tasten om de oorlogsvloot weer te restaureren van de verpletterende slag die de Republiek haar in één expeditionaire uitval had weten toe te brengen in haar belangrijkste waterweg naar de transoceanische ruimte. Beide naties putten zich uit. Van de betalingsoverschotten die zo begeerd werden, kwam niet veel terecht. Met de meeste handelsoorlogen loopt het zo af. Beide partijen scoren een Pyrrhusoverwinning.

Wanneer dus de Unie denkt dat het zó met China tot een betere handelsrelatie zou kunnen komen, in navolging van de USA, zou het toch eens aan deze genoemde tocht moeten terugdenken. Voor zover men in Brussel daar ooit van gehoord heeft, want, steeds Franser als deze stad georiënteerd blijkt, Parijs is sedert de slag bij Trafalgar opmerkelijk immuun gebleven om ook maar iets te leren op maritiem gebied. Ja, Handel brengt Wandel. Maar vaak de omgekeerde. Het gevaar is groot, dat de Unie, opgezet als een interne vrije handelsassociatie met uniforme importtarieven, dus een mercantilistische entiteit, in zulk een onbeheersbare tariferingsoorlog terecht komt. Verandering in de betrekkingen met China is noodzakelijk. Maar door handel?