Markttradities

De Haagse Antiekmarkt heeft in de loop van vijftig jaren een scala van tradities ontwikkeld. Die hebben betrekking op de verhouding tussen de marktlieden onderling, die met de gemeentelijke marktmeester en diens onderhebbenden, en die jegens de klanten. Die mogen best, tot op zekere hoogte, bedrogen worden. Maar niet opgelicht. De verhouding tussen die twee delictsposities is precair. Daarover bestaat omvangrijke jurisprudentie, die gecentreerd is rondom het aloude Romeinsrechtelijke adagium: caveat emptor. De koper moet uit zijn doppen kijken en zich niet zómaar van alles laten wijsmaken. Wie een nog natte Rembrandt koopt, moet het zelf weten, maar reclameren heeft geen zin.


Dat geldt ook voor het middeleeuwse zwaard waarin made in Taiwan is gestanst. En het schilderij van de Haagsche School, met een stekker eraan dat, bij inplugging in het electriciteitsnetwerk, de golven aan het strand van Scheveningen echt doet deinen terwijl de torenklok van het protestantse kerkje dan ook gaat lopen, accuraat zelfs, als je handmatig de wijzers even gelijk stelt aan het digitale horloge van de kramerijbaas. Maar wie handgeld betaalt en het gekochte nog even bij de commerciant in depot doet houden heeft wel degelijk disciplinaire correctiemechanismen ter beschikking als het gekochte verpatst blijkt na ommekomst van de dag aan onbepaalde derden. Je moet dan weten bij wie je moet zijn, maar navraag bij een aannemelijk verhaal doet dan toch wonderen.

Men moet verder als klant niet elitair zijn, zeker niet uit de hoogte en liefst niet uit het Benoordenhout komen, want dan vráág je erom dat je proletarisch genivelleerd wordt via een samenweefsel van verdichtselen. De meeste Benoordenhouters verraden zich al op eerste aanspraak. Zij zijn vogelvrij en zullen het desgevallend weten óók. De mannetjes geven hun herkomst bloot door nodeloos rode broeken,  zwaar geruite pantalons of opmerkelijk dikgebiesde ribfluwelen beenbekleedsels, die nauwelijks een veel te brede bilpartij verhullen kunnen. Ze zitten als lama’s die in bad verrast worden op hun eigenaardige rijwielen met brede fietstassen en spreken bij afstijgen opvallend luid en overbodig, trivialiteiten uitwisselend die de marktlui meteen alerteren.

Maar deze houters doen niet makkelijk afstand van hun geld en plegen krachtig te pingelen, zodat de marktman aan gene zijde van de bric-à-brac-uitstalling meteen vele knaken op de originaire prijsstelling zet. Hier is dan ook verder geen gunning of mededogen acceptabel ten gunste van de aspirant koper die dikwerf peinzend met veel te dure rotzooi huiswaarts keert. De vrouwtjes waren vroeger te detecteren aan vale mantelpakjes met benen knopen, met de vergelijkbare stemarticulatie als het mannetje, maar dan zo nu en dan uitschietend in grille glissandi. Tegenwoordig zijn broekpakken met vooral broches en emaille garnituur in zwang, maar ook de Benoordenhoutse vrouwtjes blijven niet immuun voor de kunstgrepen van de uitbaters van de markt. Ze merken het eerder dan het mannetje en geven deze kijvend de schuld, vooral als die het pingelen heeft overgenomen.


Ontroerend zijn de rouwkramen. Deze winter zijn er veel oude kooplui toch nog gestorven, aan de COVID maar ook aan reeds lang woekerende kwalen die iedereen kende en verzweeg. De biotisch afgang was al lang merkbaar aan trilling van handen, schuifeling van voeten en kermende torsing bij het in- en uitladen. De heupen, mijnheer, dat komt er van als je elke keer tientallen kilo’s moet verplaatsen van vrachtwagentje naar kraam en vise versie. Maar deze keer is Jan dan toch stilletjes thuis gestorven, waar hij door moeien, magen en buren als mummie werd gevonden, nog gewikkeld in de besmeurde lakens van wat zijn doodsbed bleek te zijn.

Driehoog achter, opmerkelijk vaak in Amsterdam. Jan krijgt nu het eerbetoon van een rouwkraam: een lege kraam met een grote flakkerende kaars en een foto van de dierbare afgestorvene. Meestal een jeugdig portret, dat de kramer vertoont als een man van stavast met brede grijns die de toekomst hossend tegemoet loopt. Soms is er geen kaars, maar staat er een grote graftoef en liggen er boeketten. Daarnaast een condeléanceboek voor de NN-betrekkingen die geen mens ooit heeft mogen begroeten. Hoofdschuddend penselen de kramers hun deerlijke groeten aan hun tijdgenoot op weg naar het einde, die tot zijn vaderen verzameld is. Ze tekenen krassend en nemen zwijgend hun standplaats weer in, want de marktmeester is gestreng en eist dat iedereen paraat blijft bij zijn koopwaar.