Holistisch katholicisme

Als lid van zo’n harmonietje maak je deel uit van een soort mobiele bubbel, bestaande uit de gemeenschap van de muzikanten, de vaandeldragers en de verzorgers. Want de eega’s van de koperblazers kwamen óók mee, om voedsel uit te delen tijdens de expedities, de jassen en truien mee te torsen en verder, overduidelijk, om hun mannen – vrouwen plachten destijds niet of nauwelijks mee te spelen, al was er weleens een uitzondering – streng te bewaken. In Valkenswaard trok Gerard Bruggink zelfs een bolderkar vol noodgerief, waarin ook de zwaardere instrumenten vervoerd konden worden. Deze mannen stonden aan erotische verleidingen bloot, ook, omdat de bewonderende dames die de ploeg omstuwden aardig wat bier op hadden en verder zich al dagen te pletter hadden verveeld in het gezelschap van hun legitieme partners.

Ik, als feitelijk tijdelijk toegelaten non-combattant, placht op te rukken in het hart van dit expeditionair verband en bevond mij in het oog van een tumultueuze orkaan, waar het, zoals bekend, merkwaardig stil pleegt te zijn. In dat oord heerste kapelaan Robben onvervaard. Hij zorgde dat het niet uit de hand kon lopen en placht ook ernstige dronkenschappen te voorkomen. Steeds met een witz, klinkslag en welgekozen woord. De dames konden dus gerust zijn. Ook op het gebied van deraillementen van seksuele aard die blijvende schades van sociale strekking zouden teweeg kunnen brengen, want vele blazers bleken veel aantrekkelijker dan de aanwezige manspersonen in de gevisiteerde kroeg of danszaal. Robben bespeurde het vrij snel, greep in en overwon.

Het katholicisme bleek ook in dit verband rituelen en corrigerende therapieën te bevatten waardoor het een verbindingspunt was en bleef, een fermenterende kracht. Het had voor alle fases van de levensgang een liturgische gestie beschikbaar, zoals ook bleek bij de plechtige beëindiging van dit volksfeest. Robben bedreef een soort dagsluiting op dinsdagavond om twaalf uur en weidde de schapen wederom terug naar Strijp, hier en daar een al te innige omhelzing fnuikend en elders aspirines toedienend. Dat zette de kerk vervolgens om in de verstervingsbeleving van het askruisje, waarin wij allen vermaand werden te gedenken dat we van stof en as waren, al hadden velen daarbij ook een kater als een koningstijger. Het blééf toch religieus, norm oriënterend en verwijzen naar de ultimiteit van het Laatste Oordeel.

Op Halfvasten placht Robben daarop subtiel te wijzen, omkleed met het paars kazuifel, dat hij in de Goede Week na Witte Donderdag voor een zwarte dracht zou inwisselen. Veel leden van A-musica waren ook dan present als toortsdrager in de processie die het ruwhouten kruis torste naar het hoogaltaar, waar het plechtig werd neergelegd als voorwerp van aanbidding en de gregoriaanse gezangen waarin God de Vader de Mensheid heel wat te verwijten had. We moesten er allemaal aan geloven, in deze trage, verwijtende gezangen en de lichten doofden langzaam uit, al had Kiske de Koster enorme moeite om daarbij de juiste schakelingen te betrachten.

De toortsdragers doofden in één ruk hun flakkerende vlammen in de gereedstaande zandbakjes. En even, heel even, was het stil, doodstil. Zelfs de hoesterige bejaarden uit het Teresiapension rochelden en fluimden niet. God was dood. Maar hij zou herleven ten derde dage. Vrouwen zouden Hem herkennen. En begroeten. Hij zou hen terugwijzen en aanmanen Hem niet aan te raken doch de mannen te verhalen dat zij Hem hadden gezien, gesproken en van harte vereerd hadden. Het mysterie van de opstanding was tot de vrouwen gericht en aan hen welbesteed. De mannen zouden de mare berichten in hun stammen, naties en volken. Maar hun oog zou die opstanding uit het graf niet zien, hoezeer zij zich ook Apostelen noemden en Godsgezanten. En ruzie maakten wie hunner de hoogste in rang was. En dan moest ik, de wierrookschaal aanvattend, toch weer aan de Strijpse dansmarietjes denken die slechts ondersteunden met gebaar en sierlijke groeten, maar verder op het podium van Prins en Raad van Elf niets te makken hadden. Dit katholieke geloof bleek holistisch. Niemand van de Brabo’s wist wat het precies inhield. Maar wel dat het overal een antwoord op had. Ingeleid met de bezwering: Joa, dè is gewóón. Witte nie? Gewóón.