Het procrustesbed van de mensheid

Het mooie van Opoe Herfst was, dat ze haar steedse beroemdheid uiterst bekwaam uitserveerde en tegelijkertijd toch kon poseren als een bescheiden vrouw, die God, Nederland en Oranje eerbiedigde, haar plaats wist en zich nergens op voorstond. Zo kreeg ze ontzaglijk veel gedaan bij de autoriteiten, die ze en passant ook nog eens flink beledigde en op hun nummer zette. Ze werd natuurlijk steeds fors gehuldigd, wanneer ze weer een levensjaar gepasseerd had na haar honderdste.

Ze gold als een mirakel van Herrijzend Nederland, nog iets méér dan later Hanny Blankers-Koen, die drie maal Olympisch Goud zou winnen in Londen en ook zo gewoontjes bleef. Zei iedereen. Dat was uiteraard niet juist. Opoe kwam te vaak op de voorpagina’s van “Het Vrije Volk”, “De Havenloods” en “De Maasbode” dan dat ze daarbij nog echt eenvoudig bleef. Ze ging denken, dat ze heel iets bijzonders was. Dat wás ze ook. Maar het ging bij Opoe min of meer vanzelf. Nadat ze de hongerwinter 1944-1945  had doorstaan kon haar weinig meer gebeuren. En in die winter had Opoe al extra voedselbonnen kunnen krijgen en kolentoeslag, omdat ze nog ouder dan Methusalem aan het worden was.

Zelfs de burgemeester van de Maasstad zag daarop toe. Die burgervader was van de Nationaal Socialistische Beweging in de Nederlanden en dus zo fout als de hel, maar Opoe koesterde hij met zorg. De burgemeester Piet Oud, later de geharnaste fractievoorzitter van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie in de Tweede Kamer,  wist ook heel best dat hij met Opoe goed moest uitkijken. Opoe vergde van iedereen veel aandacht, tegemoetkomendheid en stoffelijke gunsten, zelfs voor haar kanarie die haar, moedig zingend, door die hongerwinter heen had gezongen. De conducteur die Opoe niet met alle égards deed uitstijgen bij die gebladderde voordeur aan de Libanonweg kon een geduchte drukker verwachten van de Groepschef van de Rotterdamsche Electrische Tramwegmaatschappij. Opoe wist de weg en het klachtenboek aan de Centrale Post op het Eendrachtsplein. En het kraagnummer van de conducteur.

En Oud kreeg te horen dat één fles Bijzonder Oude Klare van Reynbende een wat schrieperig cadeau was bij het zoveelste jaarjubileum. Daar hoorden wat kledingbonnen en voedselpakketten bij, Opoe had altijd wel een lijstje achter de hand. Jan Publiek wist dat natuurlijk niet. Dat smult van de idee dat Hollandse mensen altijd bescheiden blijven, huns ondanks. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Dat soort dingen, die ik steeds hoor fluisterend als Mark Rutte met zijn ijsmuts met pompoen langs komt zwieren op zijn renfiets, stuiterend van de daadkracht over de Fluwelen Burgwal, waar je op dat moment helemaal niet komen mag, maar dat wil niemand weten. Mark gaat met losse handen het land redden en eet een appel, de pitten zorgvuldig naar links uitspuwend.

Bij de reus van Rotterdam, Rigardus Rijnhout, lag het diepte-psychologisch nog iets gecompliceerder. Rigardus was bijna tweeëneenhalve meter en wilde toch best over het hoofd gezien worden. Dat lukte uiteraard niet. Omdat hij bekijks bleef houden, verhuurde hij zich maar voor nette reclamedoelen. Maar hij duldde dat lijdzaam. Dat kon je zien. Hem gold geen menselijke maat en Opoe evenmin, maar beiden ondergingen het verwachtingspatroon dat de mensheid haar deelgenoten opdrukt totaal anders, al maakten ze soms van hetzelfde openbaar vervoer gebruik. De één had iets nauwelijks onderdrukt genieterigs, de ander stond zijn tijd uit op de standplaats voor den conducteur. Rigardus bediende dan ook nimmer het afrijdsignaal. Terwijl je aan Opoe kon zien dat ze dat wel wilde.

De mensheid bereidt haar leden een procrustesbed. Procrustes, de herbergier in het klassieke Griekenland. Hij bood zijn gasten gratis overnachting. In standaardbedden. Waarin de gast nooit paste. Was de gast in slaap, dan rekte Procrustes hem met geweld uit als het bed te groot was. Of hij hakte een stuk van de gast af. Als het bed te klein bleek. De mensheid doet dat onbewust maar doelmatig. Opoe en Rigardus ondergingen die handelwijze op verschillende wijzen. Opoe trok aan het langste eind. Zonder enige verdienste. Het overkwam beiden.