Gang naar Golgotha

Moeder werd, geruime tijd nadien, toch weer zwanger. Daarmee brak voor haar de gang naar Golgotha aan. Want de wederhelft was tegen deze gezinsuitbreiding, hoe dan ook. Hij liet dat duidelijk blijken. Hij sprak voortaan van “die kinderen van jou”, óók in bijwezen van derden. Hij stak beslist niet onder stoelen of banken dat hij geen verantwoordelijkheid nam. En daarin persisteerde hij tot aan zijn sterfbed. Gelden werden nog wel ter beschikking gesteld voor dekking, ligging en voeding, maar veel verder moest het niet gaan. Aangezien hij zelf nooit een schoolopleiding had afgemaakt – maar daar kwam moeder erg laat achter – en toch behoorlijk verdiende en kon gelden als maatschappelijk geslaagd, vond hij iedere middelbare opleiding zonder meer al geldverspilling.

Hij zag, als zijn vader, kinderen als middelen tot verwerving van inkomsten, terstond na de ommekomst van de leerplichtperiode. Hij had zelf, het werd navrant duidelijk, zelfs de lagere school in Noordelijk Rotterdam niet afgemaakt. Hij spijbelde doorlopend, was niet ijverig en had al spoedig eigenaardige nevenverdiensten. Wat hij niet had gehad, hoefden die kinderen al helemáál niet te hebben. Met wrevel zag hij, dat de oudste bestemd werd bij de cito-toets voor de Hogere Burgerschool. De driejarige, kon het zijn, der vijfjarige. De bovenmeester van de Sint Willibrordusschool kwam het ontroerd melden en ook, dat Fransje aanspraak mocht maken op een ondersteuning via het katholiek boekenfonds. Vader kon er om prestigeoverwegingen niet goed onderuit, gaf tandenknarsend toe, maar beleefde grootse triomfen toen Fransje niet leergierig bleek en liever achter de lekkere meiden aanging. En die meiden achter hem. Want dat baarde ook nog eens opzien. Omdat het meiden waren van de betere burgerklasse.

Frans wilde, aldus de kostwinner, niet deugen, daar hád je het. Daar ging hij niet voor krom liggen. Want dankbaar zouden de schavuiten toch niet zijn. Hij kon zijn geld beter besteden. Zo was het. Zijn hobbies dijden uit. En gaven hem gronden om in de avonden nooit meer thuis te zijn. Moeder werd een onbestorven weduwe. En kreeg, rondlopend in jurken uit 1952, ook een dienovereenkomstig uiterlijk. Er viel niet over te praten. Ook niet ten aanzien van mij, een keurig, erg net en studieus manneke, dat graag misdienaar was en veel in de kloosterkapel en de parochiekerk rondhing. Het irriteerde de verwekker uitermate. Dat kon hij niet goed verhullen, zeker niet wanneer de geestelijkheid kwam informeren of Gerardje soms roeping had. Hij betitelde mij als wijwaterzeikerdje en verrekte wijsneus.

Wat de drie kleintjes, die na mij geworven waren, aanging verkoos hij verder geen extern kenbaar standpunt meer in te nemen, behalve dat het geen knaak te veel mocht kosten. Ook niet wanneer uitzonderlijke geneeskundige voorzieningen getroffen moesten worden, wat zich helaas deed aanzien. Hij had er niks mee te maken. Inmiddels nam de geaccumuleerde provisie astronomische vormen aan, want met het assurantiewezen ging het opperbest. Er was bijna geen concurrentie, vader bleek uiterst gehaaid bij de afdoening van schadeclaims en inventief bij het verzinnen van nieuwe polissen. Daaronder de verzekering van prijsvliegende rasduiven. Die verzekeringsmodaliteit herdenk ik ook nu nog eerbiedig. Vooral omdat de verzekerde het moment van lossing exact moest kunnen bewijzen, mocht de prijsduif niet terugkeren. Bij die lossingen te Bordeaux was zulks wegens taalproblemen doorgaans schier onmogelijk.

En voorts waren er vele zeer kleine lettertjes op de dichtbedrukte aanhangsels bij de polis die de melker toch niet kon lezen. Hooghollands. Ja, handig was de verwekker overigens zeker, in dat opzicht. Maar ook hij werd zwaar belazerd bij zijn hobbies, want hoe deze succesvol te voltrekken, daar had hij nooit echt kaas van gegeten. Hem werden dan ook inferieure duiven, bijenvolken, vissen, krabben, slangen en alligators bij de vleet verkocht voor vriendenprijzen. En kaduke renfietsen, fototoestellen, weigerende vuurwapens, kortsluitende stereo-installaties, natte Rembrandts en Van Goghs. Dat mocht ik graag zien. En dat had hij best in het snotje. Het werd eens tijd dat ik ophoepelde, zo gaf hij meermalen met klem van nadruk in overweging. Daarin kon ik een eind met hem mee gaan.