Frank Migchielsen: Een trouwhartig baken

In 1972 kwam ik, als redelijk orthodox katholiek knaapje, rechten studeren aan wat toen heette Katholieke Hogeschool Tilburg. Geen spijker kon ik recht de muur in slaan. Ik had geen idee wat aan te vangen. Dus ging ik rechten studeren. De rector van mijn  gymnasium had gezegd: het is een katholiek plattelandsuniversiteitje, jongen! Daar kun zelfs jij geen kwaad op doen of brokken maken. Ik ging dus in september welgemoed op pad naar die instelling.

Het was een ongelofelijke rotzooi. Langharig, in lompen gekleed tuig van de richel bevond zich in kleermakerszit in de enorme gangen. Met sjekkies scheef in de bek aangevuld met haschisch hingen ze te trachten dronken te worden via pijpjes Bavaria. Om half elf in de ochtend, moet u rekenen. Er waren spreekkoren. Wij gaan dóór met de strijd. Hie-ha-hondelul, Jeukens is een onbenul. Die Jeukens, dat was de autoriteit die mijn collegekaart met stempelafdruk van de handtekening had gelegaliseerd. De rector magnificus. Een echte..

De onvoorwaardelijk linkse studenten hadden net de gloednieuwe telefooncentrale in puin geslagen. Want ze hadden de telefoniste eruit gewerkt, zelf de schakelingen bemensd en hadden niet willen doorverbinden, toen een employee van de Binnenlandse Veiligheidsdienst schuchter had verzocht om de rector te spreken. Jeukens, zo bleek bij navraag, was ook supervisor van die Dienst.

De Hogeschool heette toen, in die dagen “Karl Marx”- universiteit, moet u weten. Jeukens was dus een perfide aanhanger van het grootkapitaal en het militair-industriële complex. Aldus de contestanten. Ze bekeken honend mijn driedelig grijs. Gereed om mij te bespugen. Manslag dreigde, want één hunner was redelijk boven zijn theewater.

Ik week ontsteld terug. Ik was gekomen om de plechtige opening van het academisch jaar bij te wonen. Daar zouden de regionale autoriteiten, bisschop, commissaris van de koningin, de minister van onderwijs en zo een oratie van Jeukens bijwonen. Dat wilde ik, zoontje uit de kleinere middenstand, niet missen. Er werd schallend geroepen voor de aula om studieloon en internationale solidariteit. Er waren twee rieten manden.  Daarin dronken doffers. “Die laten we los als die Jeukens binnenkomt in zijn toga. Wordt hij ondergescheten!” deelde een van de vale in spijkergoed geklede straathoekenwerkers mij mee.

Protest borrelde naar mijn lippen. Dat was géén werk. Die vernielingen aan meubilair en centrale, daar was de belastingbetaler natuurlijk weer goed voor. Ik wilde dus krachtig van mij doen horen. Maar iemand trok aan mijn dubbele manchet. “Moet je niet doen, joh. Komen moeilijkheden van. Zonde van je pak”. Ik draaide mij om. Ontwaarde een vriendelijk, rustig en trouwhartig ogend manspersoon die gelaten naar de chaos stond te kijken. “Ik ben Frank Migchielsen”, deelde die mee. “Kom je óók eens kijken? Fijne beweging hier!”