Finale mislukking

De Vredesconferentie eindigde in een uiteindelijke mislukking van alle projecten. De final act kostte redactioneel-technisch nog heel wat hoofdbrekens aan Sint Petersburg en  Den Haag om zulks kunstig te verhullen, maar Het Plein had nogal wat Franstalige letterkundigen in dienst die daarin uit bleken te blinken waaronder Van Karnebeek senior, daarin, naar later zou blijken, nog verre overtroffen door zijn zoon bij de onderhandelingen met de Belgen van 1920-1927 betreffende de ruchtbare Schelde-servituten en Belgische kanalen, aan te leggen over Nederlands grondgebied. Geen Luikerwaal kon hun sprake overtreffen. Het was een hele vaardigheid, dat moet worden vastgesteld. De minister van Buitenlandse Zaken, Willem de Beaufort, stond eigenlijk voortdurend buitenspel bij dit tric-trac.

Marmeren Paasvaas, geschenk van Nicolaas II, ter opluistering van de zetelplaats van het Permanent Hof van Arbitrage te Den Haag

Wilhelmina bleef, zeker betreffende de Russische arbitrage-clausule, opmerkelijk weerbarstig. Ze kon er niet bij dat het kabinet niet erkende dat het defensiewezen háár persoonlijke aangelegenheid was en dat het hier iets juridiseerde, wat niet gecodificeerd kon worden. Ze belette de minister dan ook het presidiaat van de conferentie op zich te nemen, zoals de internationale hoffelijkheid eiste. Dat bleef te Sint Petersburg bepaald niet onbemerkt. Dat schoof ineens de Russische afgevaardigde naar voren, maar stelde toch De Beaufort voor als diens ere-plaatsvervanger. Wilhelmina urgeerde bij haar dienaar dat hij dat afwees, maar De Beaufort, die zich toch al ernstig gemanipuleerd wist door de wederstrevende landsvrouwe, nam aan, wetend, dat hij dat Nicolaas niet kon aandoen. Bovendien had de Tweede Kamer hem aan een interpellatie onderworpen als De Beaufort dat had gedaan.

Die had de kroon niet onbeschadigd gelaten. Dat wist Wilhelmina ook best. Ze rekende erop dat Pierson superloyaal zou blijven, iets wat ze later Cort van der Linden óók nog zou flikken toen ze het ontslag weigerde aan de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, generaal Cornelis Snijders. Het verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen bleef een organieke torso, omdat niet besloten kon worden tot adequate executiegeschillen-procedures als één van de bij de arbitrage betrokken staten het eenvoudig verdomde het gezag van het eindgewijsde te aanvaarden. Zesentwintig staten hadden zich daarmee bemoeid.  Ze parafeerden de slotacte. Maar ratificeren bij nationale, gedetailleerde goedkeuringswet, deden maar zeventien landen. Geen hunner kwam tot genoegzame uitvoeringswetgeving. Ook Nederland niet.

Men richtte een Permanent Hof van Arbitrage op in Den Haag. Het zou later zetelen in het Vredespaleis. En dat doet het nog. De staten bonden zich arbiters ter beschikking te stellen op afroep. Niettegenstaande het bijvoeglijk naamwoord in de aanduiding hebben deze juristen – als ze dat al zijn – geen permanente aanstelling. De staten regelen onderling, dat deze afroepbare scheidslieden een representatie bieden van de verschillende conflicterende rechtsmassieven. Maar aangezien deze door de verschillende volkerenrechtelijke specialisten steeds weer naar actueel bevind van zaken geherdefinieerd worden, is nooit echt duidelijk wanneer wel en wanneer niet voldaan is aan deze rule of equittable distribution. Dat is ook het euvel van het Internationale Permanente Strafhof aan de Van Alkemadelaan. Wilhelmina vergaf het De Beaufort nimmer dat hij inbreuk had gemaakt op haar prerogatieven.

Dat zou de man ter dege merken tijdens de Tweede Haagsche Vredesconferentie die in 1907 werd gehouden aan het Binnenhof te Den Haag. In de Ridderzaal, de troonzaal van Wilhelmina. Maar De Beaufort hoefde toen de hitte van de dag als Nederlandse voorzitter niet alleen te dragen in de omgang met de geëerbiedigde landsvrouwe. Ze werd er niet gemakkelijker op. Dat deze tweede conferentie noodzakelijk was, ter uitvoering van de hooggestemde idealen van Nicolaas, was op 29 juli 1899, toen de final act geratificeerd werd, iedereen wel duidelijk. Veel verder dat een breedvoerig Gloria in Excelsis Deo en in aller mensen een welbehagen was men uiteindelijk niet gekomen. Maar het Haagse bordeelwezen was aanmerkelijk doorontwikkeld: vooral aan de Hooigracht waren bijzonder gespecialiseerde etablissementen in de herenliefde als paddenstoelen uit de veengrond verrezen. Koning-stadhouder Willem III had er wil van gehad.