Escalatie

Nu, na meer dan veertig jaar bij de rechterlijke macht en justitie, zie ik in hoe genereus eigenlijk deze opstelling van Tee was. Hij ging zich later “Thee” noemen, overigens. Hij had een zoon, Dick. Die is zich daarom “Van Thessen” gaan noemen. Het is maar om ’s mans bijzondere levensopstelling schetsmatig contouren te geven. De Siem Thee-Zaal bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage is naar deze Tee genoemd. Mogen het hem roem brengen bij zijn vaderen tot wie hij verzameld werd. Tenslotte was het zo dat ik net in dienst was. Tee had nog weinig aan mij gehád. Ik was in opleiding onder de hoede van de Bruin. Toch nam Tee mij niets kwalijk, terwijl anderen doorgaans in een vergelijkbare patstelling onmiddellijk op zoek gaan naar gronden om zulks aan de ondergeschikte die ze meebrengt te wijten. Dat deed Tee niet, óók niet toen de kwestie dreigde te escaleren. Ik verzocht De Bruin om bij Tee belet te vragen.

Lang bleef hij weg. En gramstorig keerde hij mij toch de moede rug toe, want hij moest voorlopig mijn rollen er bij blijven nemen. Hij kon wel bij standaardinvullingen van het imprimé op mij terugvallen, had Tee gezegd, maar hij kon mij op de zittingen niet inschakelen. Cremers moest niets van mijn activiteiten kunnen merken. Dat, zo zei De Bruin, schoot niet op, vooral omdat Tee er niet over piekerde om het departement om een nieuwe griffiersplaats te vragen. Cremers zat fout. Dat zou Tee hem behoedzaam maar toch persistent te zijnertijd onder de aandacht brengen. Ik zat inmiddels niets te doen achter dat stalen bureau. Ik besloot daarom vaart te zetten achter mijn doctoraal. En daarna dan, als de lucht nog niet geklaard was, bij de hoogleraar strafrecht vragen of ik bij hem een dissertatie kon schrijven. Dan zat ik naarstig te tiepen.

Wie dan onze kamer binnenviel en controleerde wat ik uitspookte zou weinig aan te merken hebben, want ik was dan duidelijk iets strafrechtelijks aan het schrijven, welllicht een wetenschappelijk rapport over een aanstaande ingewikkelde zaak. Ik meende dat iemand als Peijnenburg wel in staat was alsnog te proberen mij te verlinken. Of die Willems die ik eigenlijk wel kende als de Tilburgse dorpsgek al was een zekere intelligentie hem bepaald niet te ontzeggen. Ik reisde dus in de avonduren naar Tilburg om met die prof te praten, zekere Wim Nieboer, die ook forensische psychiatrie gaf. Deze Nieboer dacht dat ik mij maar eens met de materiële schuldvormen opzet, onachtzaamheid, verwijtbaarheid en oogmerk bezig zou moeten houden. En dan niet zozeer uit bewijsrechtelijk oogpunt, maar meer als straffunderingsgronden. Dat was niet echt modieus op dat moment. Een moderne sociaalvoelende strafjurist bezag alles onder strafvorderlijke hoek, maar dat zag Nieboer, een steile protestant, niet zitten. Daar haalde je veel te veel gepolitiseer mee in huis en allerlei sociaaldemocratische demagogie over de nut en de zin van de strafrechtelijke interventie.

Het leek hem dus goed eerst eens te kijken naar de schuld uit moraal-theologische hoek, want daar borduurde de strafrechtelijke schuld als aansprakelijkheidsgrond mede op voort. Dat leek mij aardig. Ik stelde voor om dan de schuld te benaderen vanuit de invalshoek van de dwaling: de miskenning van de aard en strekking van enige gedraging naar verwijtbaarheid of wederrechtelijkheid, waarbij de dwaling werd onderscheiden naar feitelijke en juridische, dus: rechtsdwaling, verschoonbaarheid en onverschooonbaarheid, overwinnelijkheid on onoverwinnelijkheid, zoals Thomas van Aquino dat had gedaan in zijn onvolprezen Summa Theologica. Daar keek deze protestant bepaald van op. Wist ik daar dan van? Zeker. Ik had kort te voren een middeleeuwse Summa in blokdruk op de kop getikt bij stripboekenmagazijn Eppo op de Grote Berg te Eindhoven.

De uitbater van deze stripwinkel had beslag weten te leggen op een kavel van de bibliotheek  uit een van de Jongensinternaten die werden beheerd door een congregatie van de Broeders van Liefde te Turnhout. Dat bleek op het eerste gezicht te bestaan uit een grote collectie stripboeken die deze broeders geschikt hadden gevonden voor hun schoolliggende pupillen. Suske en Wiske. Puk en Flupke. Kuifje. Maar ook diepergravende werken. Puk en Muk in Afrika, Dientje bij de Zandmannetjes, de Roomsche Engelbewaarder. Doch één plank daaruit was volgeladen gebleken met stoffige en vervette middeleeuwse gebedenboeken waar deze winkelier geen markt voor zag in bruisend Eindhoven, de Stad van Kempenland. Ik wrikte op goed geluk die Summa eruit. Een prachteditie: niemand had haar ooit opgeslagen. Honderd gulden, prijsde de uitbater op eerste inspectie, dat was het toch nog waard: er stonden geen plaatjes of kaarten in, dat bedeboek raakte hij hier aan de straatstenen niet kwijt.  Dat was ik volmondig met hem eens. Het was een druk uit 1471. Ik bestudeerde het geval grondig, gezeten achter De Bruin die zich het rambam werkte. Goed voor mijn Latijn. En voor die dissertatie. Dat baarde escalatie.