Erasmus geestelijke

Erasmus is, ontkleuterd, naar Gouda vertrokken. Hij heeft over zijn jeugdjaren wijselijk nooit veel losgelaten. Hij had veel te verbergen. Zijn vader was immers priester geweest. Herasmus was een illegitimus, wegens een ongeldige geboortigheid. Ik gaf het aan. In de praktijk hoefde men daar niet veel hinder te hebben als men bleef in de lagere volksklasse waarin men geboortig was. Je kon nog best beambte, ambtenaar of geestelijke worden, maar een loopbaan in hogere kringen, die moest je niet beogen. Vader Gerard heeft besloten dat zijn zoontje moest kunnen lezen en schrijven. Dat was destijds al heel wat. Bijna niemand kon dat. Hij heeft dus zijn zoontje willen opstuwen tot een betere stand, minstens tot een aanstelling als klerk of schrijver.

Dat kon uitmuntend aan de Latijnse School die verbonden was aan de Sint Laurens, die als kapittelschool echt naam had, niet alleen in lezen, schrijfkunde en het zingen van de getijdenboeken, maar ook in rekenen, balanslezen, meetkunde, aardrijkskunde en mechanische natuurkunde. Het inschrijfgeld was redelijk hoog, maar voor getalenteerden uit de lagere middenstand was daar dispensatie van te krijgen. Daar heeft Gerard niet aan gedacht, en daarbij kan de onwettigheid van Herasmus een rol hebben gespeeld. De school werd beklant door de betere reders, kooplieden, vervrachters en cargadoors, die hun zoontjes herwaarts zonden om het commerciële leven als praktizijn in alle kanten te doorgronden. Rotterdam deed het aan het eind van de vijftiende eeuw lang niet slecht.

Het had intensief deel aan de kustbeurtvaart naar de Indische gebieden onder beheer van Portugal tot aan de belangrijke stad Goa toe. Het voer op Engeland en op Hanzesteden in de Oostzee, ook via de binnenvaart. Natuurlijk stak het Dordrecht nog niet naar de kroon. Het haalde deze vijfde Hollandse handelsstad wel in. De bouwgeschiedenis van de stadskerk en het stadhuis aan de Hoogstraat verraden dat. En ook de vergravingen in de Oude Haven. De Rotterdamse onderwijsinrichting was wijdvermaard. Het schoolpersoneel, de rector voorop, deed aan ballotage en dáár kan Gerard wel eens tegen opgezien hebben. De fysieke herkomst van zijn Herasmusje bleef te suspect, want al was men redelijk tolerant, illegitiem bleef illegitiem.

In Gouda heeft Herasmus privaatonderricht gekregen in het ABC via het beruchte Haneboek, aan de hand waarvan men leerde lezen. Het opdreunen van het Alphabeth geschiedde aan de hand van een Latijnse rijmelarijreeks die in een gregoriaanse toonzetting in de ochtenduren werd uitgekweeld. Rotterdam had wel de bijbehorende getijdenboeken, zangboeken en missalen, Gouda niet. Het bleef de eerste maanden bij het instampen van het Abecedarium en het opzeggen van de bijbehorende Latijnse zinnen. Daarbij golden het Ave Maria en het Pater Noster als hoofdthemata, maar ook de volkshymnen en de psalmen, waaronder de geijkte introïta – inkomstliederen ter verwelkoming van de binnentredende priester met kelkgerei —  het Gloria in Excelsis Deo, de lezingaankondigen, de wisselende misgebeden, het Credo (de geloofsbelijdenis) en de wiegende zangen vóór en ná de consecratie, de verandering van de hostie en de wijn in het lichaam en bloed van Christus.  Tot en met de laatste zegening.


De kleuters werden niet opgeleid tot geestelijke, maar tot persoontjes die de eerste principes van het middeleeuwse canonieke Latijn beheersten. Want in dat Latijn zouden ze zich moeten kunnen verstaanbaar maken wanneer ze correspondentie zouden voeren met steden en handelsposten elders. Ook Gouda was een handelsstad, daar aan de Hollandse IJssel, bereikbaar via de Gouwe en had commerciële contacten met Antwerpen, Amsterdam, Gent, maar ook steden als Lübeck. In dat Latijn moesten ze kunnen schrijven. Ook die vaardigheid kostte veel moeite, want het daartoe benodigde materiaal was ingewikkeld, omslachtig en duur.

Inkt maakte de leerling zelf uit poeier en dat was lang niet gemakkelijk. De verhouding poeier/water was cruciaal. En verder was de meester met galnotensap niet gul.  Het versnijden van de ganzenveer was ook ingewikkeld. En het egaliseren van papier dat beschrijfbaar was al helemaal. Perkament was te duur, aan papyrus was niet te komen. Voorlopig volstonden wasbordjes, maar dan moest men de schrijfhand wel buiten het wasvlak weten te houden. Anders werd het een vieze boel. En de meester was gul met de plakmepper. Ook bij de weerzinwekkende brave jongetjes die geestelijke gingen worden, zoals dat vervelende en stiekeme Herasmusje. Hij was zwak, ziekjes en vaak misselijk, dus dat was wel iets voor hem, want uit het hoofd leren kon hij best terwijl hij nogal volgzaam scheen. Een échte vent werd het nooit. Dat zag je vanhier.