De Raad van State als departement van koloniën

De Raad ging na de ratificering – de volkerenrechtelijke bekrachtiging – van de Vrede van Münster door de Staten-Generaal in Den Haag fungeren als beheerder van deze barrière-landen. Primair hadden deze voor Den Haag een militair-strategische functie. Die was, maar dat mocht niet duidelijk gezegd worden, die van een moeilijk doortrekbare bufferzône, waar vijandelijke troepen bijna niet doorheen konden baggeren. Die militaire afdelingen werden ná 1648 niet meer verwacht van Spanje. Welnee. Die mogendheid was aan het eind van haar Latijn. Ze had veel en veel te veel koloniaal gebied verworven in de beide Amerika’s. De koning van Spanje was tevens die van de twee Amerika’s! Hij moest die effectief militair onder de duim kunnen houden. Dat kon hij niet. Geen denken aan.

Maar in dit opzicht hadden deze Castilliaanse heersers een karaktertrek meegekregen van Philips II. Die was natuurlijk al decennia dood, maar zijn schaduw regeerde nog steeds. Want hij gold voor de Spanjaarden als een groot en prudent vorst. Een verstandige vent. Hij had als gebreken dat hij een hyper-perfectionist was, een micromanager en dat hij verdomde koppig was: hij kwam nooit op besluiten terug. Hij had besloten dat Europa katholiek zou blijven. En daarvoor had hij alles over. Eventueel de ondergang van zijn dynastie. Daarop liep hij financieel leeg, want hij vocht óók nog eens tegen de Ottomanen en tegen de Britten. Zijn opvolgers konden zelfs de staatsobligaties van dien nauwelijks meer aflossen en brachten in West-Europa bij voorkeur geen nieuwe militaire lichtingen in het veld.

De Franse koningen zagen nu hun kans. Die dachten noordwaarts uit te breken uit de omsingeling die de Spanjaarden, Engelsen en Oostenrijkers hadden gelegd rond hun rijk. Ze dachten dat via de traditionele doorgangsroute te kunnen doen: de linker grintbedding van de Maas. Maar dat zat ze niet glad. Ze hadden samen met hun militair geallieerde Bourgondiërs de bisschop van Luik van zijn katheder verdreven en daar een ledenpop neergezet in 1468. Sedertdien respecteerde niemand meer het neutraliteitsstatuut van de Maas. Die rivier werd nu aan beide zijden tot aan Venlo beheerst door rabauwen die steeds weer tollen  hieven en verder de vaart op de rivier fors belemmerden naar willekeur. Het gevolg was dat de beurtvaart geen gebruik meer maakte van deze waterweg. De transportkosten waren huizenhoog geworden.

De beurtvaarders gingen nu vrachtwagen-karavaans vormen links stroomafwaarts van de Maas. Om toch maar beurtvaart te kunnen borgen met enige regelmaat. Maar die karavanen stieten weer op de verwilderde bedelaarsbenden samengesteld uit gedeserteerde of invalide soldaten uit de Gelderse of Staatse huurlegers. Die wagens moesten gewapende schutterij-brigades mee nemen om over Hasselt, Valkenswaard, Neerpelt, Eindhoven naar Den Bosch te komen. Die transporten werden dus ook afschuwelijk duur. De beurtvaarders gingen nu de hoofdwegen collectief vermijden en met klein gareel rijden. De prijzen werden niet minder, de risico’s hoger. We kunnen dat zien aan de beurtvaarttarieven die geheven werden ten behoeve van de Maas- en Rijnlandhandel door de stedelijke autoriteiten die alleen geautoriseerde doorgang toeliet. De prijsstijgingen liegen er niet om. Dat betekende dat ook de Zonnekoning, Lodewijk XIV, te maken kreeg met ravitailleringsproblemen bij uitvallen noordwaarts. Hij moest zijn fouragering laten verzorgen via secundaire wegen. Tenminste, als hij tot aan de Rijn wilde dóórstoten. Daarbij: het ging nu om legergroepen in de duizentallen. Niet meer om bataillons.

De Zonnekoning zag er geen graten in om dwars door akkers en beekdalen te trekken en daar legering te vinden, de boeren berovend van de oogsten te velde en hun vee. Hij kocht soms. Maar hij roofde doorgaans. Soms wilde hij zeker zijn van een plaats waar hij bestendig kon garnizoeneren, want op deze afstand had hij zekerheid nodig van strategische reserve. Dan kocht hij gronden. Dat deed hij in Woensel, dat daarom een territoir voortaan aanduidde als “Het Vrankrijk”. Daar woei immers voortdurend de Frans lelie-vlag en werd Frans gesproken. Het gebied genoot een zekere immuniteit. Vanuit dat Vrankrijk zwermden de hongerige huurlingen uit en deden ook het zompig beekdal van de Strijpers aan.

Die deden beklag, niet bij de Zonnekoning, maar bij de Hollandse heren die steeds een grote smoel hadden over hun superieure bewindvoering en daadkracht. En de Strijpers kregen, wie had dat gedacht, nog antwoord óók. De heren maakten de kwestie aanhang bij de Raad van State en die besloot  dat de beurtvaart “billjetten van sauvegarde” moest krijgen tegen uitvallen vanwege Het Vrankrijk. Niet dat dat hielp. De Strijpers konden het niet lezen en de Raad had geen brigades. Bij resolutie besloten de Staten-Generaal dat die brigades moesten opgericht worden. Maar tussen besluit en uitvoering stonden dromen in de weg en praktische bezwaren, zoals altijd in Den Haag.