De Nederlandse defensiepolitiek

De Volkenbond gaf Nederland een soort internationale rechtvaardigingsgrond om heel weinig te doen aan de defensie van het eigen grondgebied. Dat was niet de bedoeling van de bond. Het was immers een internationale collectieve veiligheidsorganisatie, die verondersteld werd een eigen volkenbondsleger erop na te houden. Wie lid ervan was, moest daarvoor militaire contingenten leveren. Want de bond had, net als de verenigde naties nú, geen autonome doorzettingsmacht.

Die moest zij toch écht ontlenen aan de welwillende medewerking van haar leden. Nederland heeft dat steeds categorisch verdomd. Zonder dat toe te willen geven. Maar het gaf wel hóóg op van zijn ideaal dat er een volkerenrechtelijke afdwingbare rechtsorde moest komen met een eigen politiemacht, waarbij de militairen voor dat doel zelfs gedenationaliseerd moesten worden. Deze inconsequentie werd natuurlijk door Groot-Brittannië, Frankrijk en Italië gezien. Zij laakten dat.

Maar Nederland kwam niet in de versnelling: zulk een volkenbondsdetachement was te duur, het kon zich dat niet permitteren, het kon de daaraan verbonden gevaren niet lopen. Hier zouden we een opmerkelijke consistente lijn in de Nederlandse buitenlandse politiek kunnen zien. Want tot op heden is dat allemaal nog steeds zo.

Kortom: Nederland bleef zich gedragen als gemarginaliseerd lid. Groot-Brittannië en de USA hadden grote zorgen over de maritieme afscherming van de immense territoriale wateren rondom de Archipelgroepen in de Indische en Stille Oceaan waarop Nederland als koloniale mogendheid aanspraak maakte. Die claim besloeg een gebied, groter dan heel westelijk Europa, te beginnen in de westelijke territoriale wateren van Ierland tot en met het Trans-Kaukasisch gebied.

Gedurende de vlootconferentie te Washington van 1922 spraken deze staten Nederland aan op zijn verplichtingen om daar rechtshandhaving te kunnen begaan, óók als loyaal lid van de Volkenbond. Zij wisten opperbest, dat Nederland daar een samenstel van totaal opgevaren marineschepen bezat. Geen enkel slagschip, wat sterk verouderde kruisers en pantser(dek)schepen omringd door torpedobootjagers, verkenningsvaartuigen en bevoorradingschepen zonder enige consistente samenhang. Alleen de onderzeëers in Indische marinedienst waren aan de maat. Dat kwam vooral door hun uitmuntende snuiversinstallaties waardoor ze snel konden  rijzen en duiken en onder water dieselen.

Afgesproken werd andermaal dat Nederland daaraan nu eigenlijk eens een modern smaldeel zou toevoegen. Japan werd steeds expansiever en dreigde met agressie. Nederland moest dus krachtig kunnen optreden in het Verre Oosten. De Archipel, zeiden Washington en Londen, leverde enorme baten op aan Nederland: gigantische petroleumvelden bij Sumatra en op Borneo, florerende rubberplantages, uitmuntende agrarische cultures. Daarvan kon Den Haag dat best bekostigen.

Zo wás het ook. Maar daarvoor zou een progressief systeem van inkomsten- en vermogensbelastingen moeten worden ingevoerd dat vooral de elite zou raken. Dat was eigenlijk ook billijk. Want die elite profiteerde juist van die baten. Die kwamen niet terecht bij Henk en Ingrid. Die elite koesterde de Indische baten, dus moest ze daar ook maar voor dokken. Zodat er niet bezuinigd zou hoeven worden op de sociale voorzieningen en de zorgsector.

De regering kwam nu met een wetsvoorstel tot aanzienlijke versterking van de Indische vloot. De uitvoering daarvan zou echter gefinancierd worden via indirecte belastingen. Dus de lasten kwamen toch weer bij Henk en Ingrid te liggen. Terwijl óók flink gesneden zou gaan worden in de collectieve sector. Dat vrat de tweede kamer niet. De vloot bleef wat ze was. Opgevaren oud roest. Met de gedachte daarachter dat Londen, mocht Japan echt lastig worden, toch maritiem wel zou bijspringen. Een fatale misrekening.