De kerk als misdadige organisatie

Deze verhoorsverslagen betreffende ontuchtigheden die religieuzen voltrokken aan de aan hun toezicht, zorg en voogdij toevertrouwde minderjarigen zullen mij mijn levensdagen bij blijven. De wijze waarop de betrokken geestelijke — ook een frater, die geen priester gewijd is, blijft een geestelijke – te werk placht te gaan verried verdomde goed hoezeer de frater zich ervan bewust was wat hij aanrichtte in de nog zo ontvankelijke prille kinderziel. Maar de paters ook. Het ging om hun persoonlijke lustbelevingen, hun onttrekkingen en ontladingen, zonder bekommernis wat ze de kleinen berokkenden, van wie Christus had bevolen dat zijn tot Hem zouden moeten mogen komen: ter geestelijke verkwikking, reiniging van innerlijke defecten, zelfbevestiging en herneming van individuele waardigheid.

© Dick Bakker foto

Laat de Kinderen tot Mij komen. Verhindert ze dat toch niet. Want voor kinderen is het Koninkrijk Gods. Als je niet bereid bent om deel uit te maken van Gods Vrede, zult u die Vrede ook nimmer verkrijgen: Markus 10:13-16. Ik zou zeggen dat dat waarachtig geen verdere en nadere toelichting zou moeten behoeven. Na de Tweede Wereldoorlog bleken meer dan tienduizend verweesde jongens slachtoffer te zijn geworden van een diversiteit van ontucht, misbruik naar lichaam, tot en met ultieme penetratie met alle effecten van dien, via de diverse lichaamsopeningen die daarvoor aangewend konden worden maar beslist niet geschikt waren. Wist het kerkelijk gezag ervan: de rector van de congregatie, de prior, overste, abt, de provinciaal, de generaal, de bisschop van de diocese, de vicaris-generaal?

Verdomd: zeker wisten deze lieden dat. Ze deden nauwelijks iets. Ja, overplaatsingen, zeker. Maar ambtsontzettingen of ingrijpende negatieve sancties bleven uit, nu ook weer met mede weten van justitiële autoriteiten die overigens de situaties en betrokkenen haarscherp kenden. Alfrink wist er alles van, ook hij keek weg of spoorde aan tot overplaatsingen. Want het kerkelijke prestige mocht toch vooral niet in gevaar komen. Daar was alles voor geoorloofd, tot meineed toe ter terechtzitting als het door een wonderbaarlijke samenval van factoren daartoe gekomen was. De officier van justitie – meestal geen katholiek – kon dan in zijn loopbaanvooruitzichten nog aanmerkelijk risico lopen. Omdat hij dóórzette en niet bereid was tot het opleggen der zaak en verder af te zien van strafvorderlijke compensatoire maatregelen. Alfrink richtte het altijd daarheen.

Ik noem hem, omdat hij door de Katholieke Radio-Omroep (KRO) in deze periode steeds als de uiterst integere, zij het wereldvreemde, steile prelaat werd gekoesterd op de beeldbuis door een man als Ad Langebent. Bij de roemruchte actualiteitenrubriek ‘Brandpunt” mocht Zijne Eminentie met de vertraagde wat schorrige stem uiterst ingewikkelde frasen naar voren brengen over de doelbestemming van de kerk als heilsorganisatie, die zich ten uiterste bekommerde om de noden van de zwakkere medemens. Ik was uiterst geschokt toen ik in de lange lijsten der verhoren de naam tegenkwam van een Augustijner Pater die het bij de KRO altijd heel fijn wist te brengen en die geweldig sociaal werk placht te doen in de destijds volkomen verpauperde Wijk C te Utrecht waar de Augustijner Orde een parochie runde.

Ik kende die man. Ik was onder de indruk van hem geweest. Op de toogdagen, oecumenische bijeenkomsten en retraites was deze pater graag veel, indrukwekkend en indringend in beeld geweest. Uit de stukken bleek dat prior, provinciaal en procurator precies hadden geweten van ’s mans geneigdheden en beheptheden. En vooral, na verplaatsing van ’s mans standplaats, onderling zorgen hadden gedeeld over ’s mans verdere welbevinden. In deze dagen begon ik mij af te vragen of ik niet had behoord tot een confessionele misdadige organisatie. Daar ben ik nog steeds niet aan uit.