De affaire-Ries

Het stug vasthouden van Colijn aan de gouden standaard-doctrine, eigenlijk op basis van exogene moraal-theologische motieven, wekte sedert 1933 steeds meer maatschappelijke verbazing en onrust. Colijn beschouwde devaluatie als een soort diefstal. Hij betoogde op partijcongressen van de Antirevolutionaire Partij, die hij leidde, ook als minister-president, dat de inschrijvers op staatsobligaties als wederrechtelijk verkort werden in hun privé-vermogens. Ze hadden ingeschreven op de overheidsleningen op basis van de wisselkoers die gold ten tijde van de inschrijving. Devaluatie betekende intrinsieke vermindering van die koers zonder instemming van de obligatiehouder. Die werd dus bestolen. Via muntvervalsing. Ook de directeur van de Nederlandse Bank, Trip, sloot zich aan bij deze argumentatie.

Het hielp bepaald niet als men opwierp dat de inschrijver bij de deelneming in de lening bewust het risico aanvaardde van de schommelingen in de koers van de nationale pasmunt. En dat, als dit argument van Colijn opgeld deed, de inschrijver die speculeerde op ruilvoetwijzingen ten gunste van de goudverhouding in de pasmunt zich dan uiteindelijk per definitie óók schuldig maakte aan onrechtmatige verrijking. Dat die ruilvoetverhouding zwevend kon zijn en dat zulks eigen was aan dit soort beleggingen werd zowel door bancaire autoriteiten, de ministers van Financiën en de Minister-President genegeerd. De minister van Handel en Nijverheid, de Rooms-Katholiek Verschuur, werd er horendol van, want zijn achterban, de Rooms-Katholieke Middenstand, stond voor een reeks faillissementen: haar goederen en diensten waren internationaal bovenmatig duur geworden. De Nederlandse thesaurier-generaal Leopold Abraham Ries behoorde tot de côterie van de directeur-generaal van het departement van Verschuur, de homofiel en jood Max Hirschfeld.

Deze, bekend met de illegale liaison van Colijn – met wie hij een slechte verhouding had – met de Berlijnse Helga Schulze had Ries al eens gesuggereerd dat het hem niet verwonderen zou dat als Colijn door Berlijn op die basis gechanteerd werd. Hirschfeld en Ries waren reҫu in de decadentere Berlijnse wereld van sexueel vertier in betere kringen – wat héét – en daar gonsde de tam-tam voortdurend over de precaire  positie waarin Colijn, al bij al toch een wat onnozele boerenzoon uit de Haarlemmermeer was geraakt door tussenkomst van de nazi’s.  Ries stond ook in Den Haag bekend als homosexueel. Hij stak dat niet onder stoelen of banken. Er waren straatjes in de Nieuwe Uitleg waarin deze sexuele oriëntatie gepractiseerd kon worden sedert de dagen van koning-stadhouder Willem III die evenmin eenkennig was geweest op dat punt. Niettemin had Ries een bliksemcarrière kunnen maken bij Financiën.

Hij was gerenommeerd om zijn kundige onderhandelingen met de Berlijnse haute finance ten voordele van Nederland. En hij was weinig gesticht over Colijns hardleersheid betreffende de handhaving van de Gouden Standaard. Dat stak hij niet onder stoelen of banken. En evenmin dat hij iets meende te weten over Helga Schulze. Op 25 mei 1936 werd  Ries ineens gearresteerd. Omdat hij met een minderjarige jongen sexuele ontucht zou hebben begaan. Ries werd onmiddellijk geschorst in zijn aanstelling. Maar het middel bleek erger dan de kwaal. Want de media doken er als haviken op. Vooral de zeer actieve Nationaal-Socialistische pers. Die suggereerde dat Colijn  in de problemen was gekomen door toedoen van de joodse bankier Mannerheim die voor Berlijn uiterst gunstige langlopende kredieten had weten te generen op de Nederlandse kapitaalmarkt. Deze Mannerheim kreeg kort nadien ineens de destijds door veel joden zeer begeerde Nederlandse nationaliteit los. En kreeg aldus toelating tot Nederland voor onbepaalde tijd.

Net op het nippertje, want in nazi-Duitsland zat men hem achter de vodden. Ries was inmiddels vrijgelaten terwijl het vooronderzoek hangend was. Er gebeurde verder niets. Van vervolging werd ook niet afgezien. Het zou echter niet mogelijk blijken Ries iets concies ten laste te leggen. Want de beweerde sexuele omgang met de jongen had nooit plaatsgehad. Ries was homosexueel, zeker, maar dat was niet strafbaar. De minister van Financiën, P.J. Oud, die onmiddellijk Ries kaltgestellt had werd duchtig ondervraagd bij een interpellatie tijdens de behandeling van de begroting voor Financiën. Wat dacht de minister Ries nu precies te verwijten in samenhang met diens aanstelling en bediening? Had Ries een misdrijf begaan of niet?  Oud gaf geen bescheid. Alleen dat het alles zo ernstig was dat Ries niet gehandhaafd kon worden. Die werd dus toch ontslagen en vertrok naar het buitenland. En daarop devalueerden Oud en Colijn. De laatste verzocht de natie in een radio-toespraak biddend op te zien tot de schepper van het Al. En in eenparig willen de toekomst in te treden. Alsof er iets anders op had gezeten. Daar moet men aan denken bij dat keurig gemaaide Hoytemaplein. In die vredige interbellaire periode.