Baby-booming Rotterdam

Niettemin, na de barre oorlogsjaren, was zelfs in het wat benepen orthodoxe katholieke gezin daar aan die Hendrick Sorghstraat de krachtige hervatting van de voortplanting van het katholieke volksdeel een nationale noodzaak. Dat deel moest de bakermat zijn van de operaties ter bekering van de ongelovigen buiten de moederkerk, de Una Sancta. De vermeerdering van katholieke kinderen bij geboorte was daartoe noodzakelijk. Zij vormen het grondvlak voor verdere kerstening, óók van de protestanten die onverschoonbaar dwaalden. Dat vlak moest geschapen worden door legitiem gehuwden, dat spreekt, en voor de vervulling der huwelijksplichten in dit opzicht was een afzonderlijke woonruimte noodzakelijke logistieke voorwaarde.

Het spreekt vanzelf dat de aanwezigheid van tante Elise daarbij een geduchte sta-in-de-weg was. Deze tante was een Javaanse heiden, die dat alles wel niet aangerekend kon worden, maar ondertussen was het toch een hindernis bij de bekering van gans Nederland. Daarom, aangezien mijn moeder de eerste dochter was die zou gaan trouwen, die woonruimtevordering aan de Ringvaartweg. Mijn moeder zat op rooms-katholiek hockeyen van de Vereeniging op Roomsch-Katholieke grondslag “De Pioniers” die een eigen veld had op Rotterdam-Noord. Mij is dat geregeld voorgehouden als te boekstaven feit. Ik heb het dus in mijn dagboeken als jochie vastgelegd. Maar pas later ben ik er achter gekomen dat de nadruk bij deze detaillering lag op de aard van de sportbeoefening: hockeyen was deftig. Dat deed niet iedereen. De uitrusting kostte knaken, het lidmaatschap óók.

Daar, bij die Pioniers, is mijn moeder vader tegengekomen. Die was daar scheidsrechter. En die floot in het voordeel van mijn moeder tegen alle regels in. Daarover in twist geraakt, bleef hij hardnekkig moeders spel verdedigen terwijl een kind kon zien dat ze alle voorschriften negeerde bij het plaatsen van het balletje. Dat gaf een band. Gebaseerd op illegitimiteit. Dat hád mijn moeder natuurlijk te denken moeten geven. Maar ja, het kwam op dat moment goed uit, deze partijdigheid, want tegen haar verlies heeft ze nooit gekund. De scheidsrechter was ook een knappe vent, had een boeiend krijgsverleden – hij was tweede luitenant in het Franse bezettingsleger te Duitsland geweest – en kwam uit de middenstand, zijn vader had een bloeiende schoenmakerij aan de Berkelselaan in Rotterdam-Noord. Hij had, zo deelde hij bescheiden mede, op grond van zijn uitmuntende gymnasiumprestaties een voortijdige aanstelling kunnen krijgen als agent bij de AMVO, de Amsterdamse Verzekeringsmaatschappij voor Ongevallenassurantie en scheen in hoge mate een man van de wereld.

Dat was dus een man om, in onderlinge vereniging en bewuste samenwerking  het babyboomen mee gestalte te geven ter vervulling van Gods Heilsplan, waarin dit alles gedetailleerd stond uitgeduid. De kapelaan die geestelijk leidsman was van deze Pioniers was er van overtuigd en die van de Sint Elisabeths-parochiekerk evenzeer. Die kwam dat uitgebreid aanzeggen op huisbezoek. Dat zat dus snor. Daarom, en óók omdat moeder de eerste was die ging trouwen, mocht het bruidspaar de Elisabethskerk verlaten door de hoofdportico aan de Mathenesserlaan terwijl het orgel jubelend uitbarstte in de bruidsmars uit “De Lohengrin” wat eigenlijk in het geheel niet mócht. Dat was wereldse muziek. Alleen de deftiger stand mocht doorgaans de kerk verlaten via die hoofdportico. Het mindere volk werd afgescheept via de achteruitgang aan de Robert Fruinstraat.  De zussen van moe nadien óók, want opa was maar tramconducteur.

De pastoor, monseigneur Kerkvliet, had goed gevonden en verstaan dat de waskaarsen op de retabels van het hoofaltaar werden aangestoken en dat alle lichtjes op het bronzen baldakijn en rond de apsisboog brandden. En ook dit was een onwaardeerbaar privilege, waarvoor doorgaans zwaar gedokt moest worden. Maar deze keer berekende monseigneur dat niet dóór. Vader had overigens al gesist, op weg naar dat altaar, dat hij deze illuminatie niet betalen ging, want hij had het niet besteld. Ook dat gaf de bruid niet te denken, al moet ik ook erkennen dat ik niet had geweten wat ze dan had moeten doen. De stoet verbreken en eclipseren was ondoenlijk, de jurk met sleep had een vermogen gekost en de fotograaf stond startklaar bij de uitgang. Ze negeerde dus de verbitterde aanwijzingen van haar aanstaande. God wilde het. Dit kón dus niet fout gaan. Dit lag vast in moeders welbegrepen bestemming, al was haar verloofde wel gedurende de lange verloving erg gesteld gebleken op luxe lijfgoederen en dure consumpties, zoals die uit een blikje sardines dat hij gans persoonlijk slokkerig had leeggelepeld op het strand te Hoek van Holland tijdens een zondags fietsuitstapje. Hij had gedacht, dat het helemaal voor hem alleen was, deelde hij de verbaasde omstanders desgevraagd mede. Dat dacht hij wel vaker. Daar zou moeder achter komen.