Aansprakelijkheidsgronden

AansprakelijkheidsgrondenIn deze studiepocket strafrecht nummer 16 gaat Gerard Strijards in op de rechtsgronden van de strafrechtelijke aansprakelijkheid die ten grondslag liggen aan het Algemeen Deel van het Nederlandse Wetboek van Stafrecht. Centraal staat de definitie van de strafrechtelijke gedraging. Wat moeten wij daaronder verstaan? In 1881 ging de wetgever er van uit dat het hier gaat om een “spierkrachtelijk gewilde beweging”. Die zou er eigenlijk altijd moeten zijn, om de verdachte voorwerp te kunnen maken van opzettelijke leedtoevoeging van overheidswege. Daarbij schetst Strijards het neoklassieke denkkader van die wetgever. Die wilde aansluiten bij de empirische fysieke wetenschappen, opdat het strafrecht zoveel mogelijk zou beantwoorden aan een reeks objectiveerbare criteria. Aldus zou het gelijkheidsbeginsel het beste worden geborgd. Daarom zette de wetgever een mechanisch causaliteitsbegrip centraal. Een soort oneindige conditio-sine qua non-leer. Het misdrijf werd door die wetgever gezien als een uiting van een onmaatschappelijke opstelling, als symptoom van een verzet tegen de staatswil, die uit de strafbaarstelling blijkt. Want het strafrecht is immers, zo dacht die wetgever, een ultimum remedium. Alleen als het niet anders kan, komt de staatsoverheid corrigerend via straffen tussen beide.

De wetgever onderscheidde tussen een perfect daderschap. De aansprakelijke heeft, geheel in zijn eentje, de strafbaar gestelde daad voltooid. Bij het imperfect daderschap is de gedraging zonder objectiveerbaar gevolg gebleven. Zoiets doet zich voor bij de poging, de voorbereidingshandeling en de mislukte samenspanning en de misdadige toeleg, waarbij het beoogde doel niet wordt gehaald. De strafwetgever had in de conservatief-liberale maatschappij van de tweede helft van de negentiende eeuw weinig behoefte aan dergelijke aansprakelijkheden. Maar omdat ook destijds internationaal terrorisme zich steeds vaker voordeed, moest hij tot dat soort strafbaarstellingen toch overgaan. Het Nederlandse wetboek doet overduidelijk uitkomen, dat de wetgever dat node deed. In dit opzicht moet dat wetboek echt wel als verouderd voorkomen. Daarom is het goed, dat de wetgever in 1993 is overgegaan tot een algemene strafbaarstelling van de voorbereidingshandeling, zelfs als de dader feitelijk in zijn eentje, als loner, optrad.

Niet toevallig is de auteur van deze pocket ook de raadadviseur geweest op het departement van justitie die destijds de redactie van het daartoe strekkend wetsontwerp voor zijn rekening nam. Door de academische wetenschap werd in die dagen dit ontwerp afgewezen als een flagrante inbreuk op het Algemeen Deel van het Wetboek. De overheid zou gedachten gaan strafbaar stellen. Hij zou de grenzen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid ontoelaatbaar oprekken. Hij zou een strafrechtelijke gedachten-politie in het leven roepen. De rechtstaat zou aldus volledig ondermijnd worden, heette het in een strijdvaardig speciaal nummer van het Nederlands Juristenblad, waarin bijna alle juridische faculteiten van de Nederlandse universiteiten het wetsvoorstel tot op het bot afkraakten. De staten-generaal, meer op de hoogte van de schrikbarende ontwikkeling van de georganiseerde criminaliteit, behandelden het voorstel als een hamerstuk. Het belandde moeiteloos, zonder nadere uitvoeringsregelingen in het staatsblad. Bij een evaluatie in 2013 moest het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het genoemde departement tot een volstandig positieve evaluatie komen van het gewraakte voorstel. Het bleek goed gefunctioneerd te hebben in de vóórfase van de planning van misdrijven, omdat de opsporingsambtenaren tijdiger interceptie konden plegen via strafvorderlijke dwangmiddelen zoals telefoontaps en richtapparatuur, uiteraard onder controle van de onderzoeksrechter.

Verder gaat de pocket in op de steeds ingewikkeld wordende deelnemingsvarianten, de overduidelijk agressiever wordende misdadige organisaties en vooral de meerdaadse samenloop, het voortgezet delict en het samengesteld delict. Verworpen wordt het onderscheid van het absoluut of relatief deugdelijk object of middel bij strafbare poging of voorbereiding en aangeraden wordt de Angelsaksische variant van “conspiracy” — samengestelde of voortgezette samenspanning en meerdaadse toeleg — ook in het Nederlandse recht als algemene grond van strafbaarheid in te voeren. De auteur kreeg voor deze pocket, samen met die gewijd aan strafuitsluitingsgronden en die, waarin de verschillende vormen van interstatelijke rechtshulp in strafzaken wordt behandeld, een Pieter de la Court-prijs van de Koninklijke Academie van Wetenschappen.